metropolis m

Misschien is het een kwestie van gras dat altijd groener is bij de buren of van de klassieke België-verheerlijking vanuit Nederland, maar het lijkt erop dat de beeldende kunstscene van onze zuiderburen de Nederlandse bezig is in te halen. Topkunstenaars, sterke tentoonstellingen, een bloeiende kunstmarkt, internationaal opererende curatoren: kunst in België bloeit als nooit tevoren. Hoe komt dat?

Met enige jaloezie wordt er vanuit Nederland gekeken naar het internationale succes van Belgische kunstinstellingen, die soms nog maar een paar jaar bezig zijn en al een reeks vermaarde tentoonstellingen hebben gerealiseerd. Toch zijn het niet alleen het relatief jonge Wiels in Brussel of M in Leuven die de aandacht vangen. Op bijna elk niveau van de Belgische culturele sector, of dat nu experimenteel of museaal te noemen is, weet men een stevig programma te presenteren, waaruit bovendien een gezonde vertakking met de samenleving spreekt. De kloof met de samenleving, die de kunstwereld in Nederland momenteel parten speelt, lijkt in de sterk verknoopte Belgische kunstwereld afwezig.

Het is hoog tijd voor een inventarisatie vanuit de overtuiging dat Nederland er wat van kan leren, zeker in de huidige duistere tijden. Maar eerst: hoe zat het ook weer? België ontstond in 1830 en werd in 1993, na een aantal stappen, definitief een federale staat. De federale staat heeft belangrijke bevoegdheden op gebieden als buitenlandse zaken, defensie, justitie en financiën. Het Vlaamse en het Waalse gewest hebben daarnaast een eigen regering die zelfstandig beleid voert op onder andere het gebied van cultuur, media, onderwijs, welzijn en economie. Dat betekent dat dit artikel niet zozeer over België gaat, maar eerder over Vlaanderen en Brussel. Met betrekking tot het Waalse kunstklimaat verwijs ik graag naar de speciale editie ‘Dossier Wallonië’ van Rekto:Verso die in 2010 verscheen.1

Mijn rondgang begint in Antwerpen, mijn geboortestad maar nu een plek waar ik, het Aantwerps verleerd, ook als een Hollander (het Belgische woord voor Nederlanders) door het leven ga. Ik spreek er met Marc Ruyters, oprichter en hoofdredacteur van HART, een driewekelijks tijdschrift dat in het Nederlands, Engels en Frans bericht over kunst in België en daarbuiten. Ik spreek daarna in Brussel met verzamelaars Wilfried en Yannicke Cooreman2 en met Jos Van Rillaer, de administrateur-generaal van het agentschap Kunsten en Erfgoed, een overheidsorgaan dat subsidies verstrekt. Tussendoor zijn er gesprekken via mail en telefoon met Bert Anciaux, lange tijd Vlaams minister voor Cultuur en de man die aan de wieg stond van het Kunstendecreet (een georganiseerd kader voor het verstrekken van subsidies),3 Phillip Van den Bossche, directeur en conservator van Mu.ZEE in Oostende, Dirk De Wit, directeur van BAM, het Vlaams steunpunt voor professionele hedendaagse beeldende, audiovisuele en mediakunst, en Jonas Žakaitis van de Brusselse galerie Tulips & Roses. Hun reacties, verklaringen en intuïties heb ik geordend in vijf thema’s die het succes van België verklaren maar soms ook nuanceren.

Plek

Het begint allemaal met de plek: een kleine geografische oppervlakte (Vlaanderen past ruim drie keer in Nederland) die een rijkdom aan kunstinstellingen, musea, galeries en kunstenaars biedt.4 Dat geeft al snel het gevoel van een goedgevuld en bloeiend kunstklimaat. Eigenlijk kun je met de grote Vlaamse steden, zo dicht bij elkaar, amper spreken van verschillende scenes of centra. Het is eerder één metropool. Je rijdt moeiteloos op één dag van Antwerpen naar Brussel naar Gent en door naar Oostende. Een ander effect van die kleine oppervlakte waarop men werkt, is, zo vertellen Wilfried en Yannicke Cooreman, dat er altijd de behoefte heeft bestaan om eruit te breken, om te reizen, om over de grenzen te kijken. Er is een vanzelfsprekende internationale oriëntatie en openheid. Londen, Parijs en Amsterdam liggen bovendien op een boogscheut, of, in de woorden van Guy Duplat, chef-cultuur van La Libre Belgique, in de Wallonië-editie van Rekto:Verso: ‘Met het opslaan van je blik zit je al in het buitenland.’ Het werkterrein van veel Vlaamse instellingen en kunstenaars is dan ook interregionaal (Noord-Frankrijk, Zuid-Nederland, Nordrhein-Westfalen, Luxemburg) en breidt zich ook daarbuiten uit.

België is door zijn geografische ligging ook een ‘doorstroomland’ tussen Noord en Zuid. ‘Het ligt op een kruispunt van verschillende culturen’, zeggen Wilfried en Yannicke Cooreman. Phillip Van den Bossche noemt België een tussengebied, culminerend in Brussel waar ‘zowel in positieve als negatieve zin een junglegevoel heerst’. Een gevolg hiervan is dat er niet één dominante cultuur is. Jonas Žakaitis zegt daarover: ‘We really liked Brussels because of its clumsiness and patchiness – in a way it’s one of the most open places in Europe right now, not the least because of a complete lack of any national majority. It really was very welcoming.’ Dirk De Wit bevestigt dat de aantrekkingskracht van Brussel groot is op kunstenaars, curatoren, theoretici en galeriehouders (de prestigieuze New Yorkse Barbara Gladstone Gallery heeft haar enige buitenlandse vestiging in Brussel), ‘ondanks het feit dat deze stad geen eigen kunstbeleid en geen grote trekpleisters zoals musea voor actuele kunst, residencies of hogere instituten heeft, en ondanks de versnippering en ongestroomlijnde initiatieven en activiteiten’. Misschien vormt dat ongestructureerde nu juist de aantrekkingskracht voor instroom en nieuwe initiatieven.

Niet alleen bekleedt een generatie Belgische curatoren topfuncties in het buitenland, ook buitenlandse curatoren, kunstenaars en galeries worden in België verwelkomd. Ze worden gezien als een verrijking, niet als een bedreiging. Voor hen zijn het behalve die openheid ook de gunstige huizenprijzen die België aantrekkelijk maken. Soms is het ook zo simpel als dat. Volgens Wilfried en Yannicke Cooreman zie je de openheid en fragmentatie van de Belgische cultuur ook goed terug in de Belgische bouwstijlen: divers, gefragmenteerd, pluriform. Chaotisch en lelijk, vinden veel Nederlanders. Open en synoniem voor een prettige ongeregeldheid, vinden anderen. De fricties en spanningen die het gefragmenteerde en hybride van België met zich meebrengen worden door veel kunstenaars als stimulerend ervaren. Op die manier is het verdriet van België ook een beetje het succes van België.

Draagvlak

Opvallend is het grote maatschappelijke draagvlak voor kunst en cultuur onder Belgen. Meer dan de helft van de Vlamingen en Brusselaars zegt iets met cultuur te doen en twee derde onderschrijft het belang ervan. Zowel onder de bevolking als onder politici is er betrokkenheid en liefde voor de kunst. Dat bevestigt iedereen met wie ik spreek. Dat kan, zo suggereren Wilfried en Yannicke Cooreman, te maken hebben met de katholieke en bourgondische cultuur en traditie waar kunst en cultuur altijd een vanzelfsprekend onderdeel van hebben uitgemaakt.

Een meer verontrustende verklaring komt er echter ook, van Jos Van Rillaer. Toen België federaliseerde, wilden de Vlamingen hun taal en cultuur op de kaart zetten. Cultuur werd omarmd als een promotiemiddel, als de vaandeldrager van een te lang ondergesneeuwde of onderdrukte cultuur en taal. Vlaamse kunstenaars hebben zich verzet tegen de rol van culturele ambassadeurs die ze kregen opgelegd en er wordt nu voor dit provincialistisch nationalisme gewaarschuwd. Desalniettemin is de steun voor cultuur onder politici, van links tot rechts, groot vanwege de federalisering. Net zo verontrustend, voor ons aan de andere kant van de grens dan, is een verklaring die zowel Marc Ruyters als Jos Van Rillaer geven: in België hebben politici, of ze er nu verstand van hadden of niet, zich altijd graag bemoeid met cultuur. Er is geen sprake van ‘verfondsing’ of regentencultuur zoals in Nederland. Cultuurbeleid bleef in België altijd dicht bij de politiek. Dat mag al eens geleid hebben tot onwenselijke politisering van besluitvorming of simpelweg gekonkel, maar het is cruciaal dat dit ervoor gezorgd heeft dat de politiek niet vervreemdde van kunst en dat er een grote betrokkenheid en dus draagvlak is.

Dat gekonkel noemde literatuurprofessor en essayist Geert Buelens recent in een dubbelgesprek met cultuurminister Joke Schauvliege ‘Vlaams gefoefel’.5 Iedereen die ooit in België heeft gewoond, weet dat er veel mazen zitten in het Belgische net. Een lening voor een huis krijgen kan helpen als de bankdirecteur en uw moeder naar dezelfde beenhouwer gaan voor hun koteletjes. Het is een kwestie van openstaan voor de plooibaarheid van de wet. Dat ‘Vlaams gefoefel’ heeft ook in de kunst en cultuur ruimte omdat het niet, zoals in Nederland, losgezongen is van de politiek en ondergebracht bij autonome intermediairs. Besluitvorming is zodanig verweven in bestuurlijke en politieke structuren dat het lastig, zo niet onmogelijk is om er met de botte bijl à la Zijlstra doorheen te gaan. Buelens verzucht: ‘Is het niet ver gekomen dat we van het Vlaamse “gefoefel” de prettige kanten moeten verdedigen?’

Zelfredzaamheid

Het Vlaamse overheidsbeleid ten aanzien van kunst en cultuur is nog jong. Eind jaren negentig werd de Commissie Beeldende Kunst, onder het bevlogen voorzitterschap van Jef Cornelis, gevormd en werd er een beleid uitgetekend voor de steun aan kunstenaars en voor de ontwikkeling van een veld van organisaties met diverse functies. Deze regeling werd onderdeel van het Kunstendecreet dat onder Anciaux tot stand kwam. Met dit Kunstendecreet, dat in 2006 in werking trad, werd de basis gelegd voor een meer structurele ondersteuning van kunstenaars en instellingen.6 Bestaande instellingen konden door het Kunstendecreet op serieuze, meerjarige steun rekenen. Zeker in het begin was er ook de mogelijkheid om nieuwe organisaties op te zetten. Er vormde zich daardoor een infrastructuur, een circuit.

Er zitten verschillende kanten aan deze late beleidsvorming. Zo kon men kijken hoe het er in buurlanden aan toe ging en besluiten om niet, zoals in Nederland, te gaan ‘verfondsen’. Het zorgde er ook voor dat instellingen en kunstenaars lang hun eigen boontjes moesten doppen en zelfredzaamheid een vanzelfsprekendheid was en is gebleven. Hard werken, knokken, dat is nog steeds waar de sector op drijft. Marc Ruyters typeert het succes van Belgische kunstenaars als volgt: ‘Het laat zich aanzien dat het niveau van de hedendaagse beeldende kunst in België hoog blijft. Andere landen (Frankrijk, Nederland) vragen zich hardop af waar al dat talent hier vandaan blijft komen. Een verklaring kan zijn dat de drive om zich artistiek én internationaal te ontplooien aanwezig blijft, omdat de plaatselijke situatie te beperkt is en de overheid weliswaar een ondersteunende inspanning levert, maar zeker niet groot genoeg om een té “pamperende” omgeving te creëren. Een paradox die men best blijft koesteren.’7

Kunstenaars versus instellingen

Een ander effect van dit jonge beleid, en verbonden met het feit dat veel musea pas in de jaren zeventig en tachtig werden opgericht, is de vaststelling dat het Vlaamse beeldende kunstlandschap betrekkelijk ongeïnstitutionaliseerd is. Doordat het overheidsbeleid trager op gang kwam, was de druk om te professionaliseren en te institutionaliseren tot voor kort niet zo groot. Kunstenaars, en niet te vergeten verzamelaars, worden steevast genoemd als de belangrijkste factor en de drijvende kracht achter de huidige hoogconjunctuur van de beeldende kunst in België. Dirk De Wit: ‘De beeldende kunst wordt sinds decennia gedragen door kunstenaars en de private sector (in de eerste plaats verzamelaars, maar ook de galeries).’ Phillip Van den Bossche verwoordt het als volgt: ‘Het belangrijkste “ingrediënt” van het (huidige) Belgische kunstklimaat zijn de Belgische kunstenaars. De instellingen komen op de tweede plaats. Dat is geen ongezond uitgangspunt, ondanks het feit dat de laatste jaren het “institutionele” discours van kunstinstellingen steeds meer als een vorm van marketing op de voorgrond is gekomen.’

Jos Van Rillaer en Marc Ruyters wijzen erop dat de institutionalisering onder invloed van het Kunstendecreet wel degelijk toeneemt (elk voordeel heeft dus ook z’n nadeel). Er klinkt ondertussen ook in Vlaanderen de roep om, in de woorden van Van Rillaer, ‘te wieden in het institutionele struikgewas en de woekering van structurele elementen terug te dringen’. ‘Instellingen moeten niet te veel met zichzelf bezig zijn, maar zich verhouden tot andere spelers in het veld, de kunstenaars, de privésector, het publiek, onze veranderende wereld’, vindt ook Dirk De Wit. Instellingen zijn uiteraard absoluut noodzakelijk voor het veld; ze helpen bij de productie van kunst en het bemiddelen tussen kunst en publiek, maar ze zouden niet belangrijker moeten worden dan de core, de kunst. Kunstenaars zijn de meel en gist van de sector en niet de kers op de taart. Juist ook daarom zijn Vlaamse kunstenaars ontevreden over het feit dat in het huidige subsidiestelsel maar een klein aandeel van de subsidies naar hen gaat. Instellingen zouden de helft van hun budget moeten besteden aan kunstenaars, maar dat gebeurt niet.

En er zit nog een andere kant aan deze medaille: het circuit van instellingen in België is jong en de ‘rolverdeling’ tussen musea, kleine instellingen en de privésector is hierdoor nog niet geheel gevormd. Dirk De Wit beschrijft het als volgt: ‘In de voorbije jaren werden musea op sleeptouw genomen door een mix van solotentoonstellingen, collectiepresentaties, thematische tentoonstellingen, discursief werk en kleinere projectruimtes en zijn daardoor te weinig museum geworden. De museale mentaliteit heeft in Vlaanderen nog geen sterke traditie. Een visie op wat je vanuit een museum, met de collectie, onderzoek en de maatschappelijke context kan doen, is nu volop in ontwikkeling. Die reflectie op het functioneren van het beeldende kunstveld in Vlaanderen is noodzakelijk, omdat kunsthallen of kleinere plekken die leemtes gingen invullen door museale projecten en tentoonstellingen te produceren, waar ze niet steeds goed voor zijn uitgerust. En vooral: de nieuwe generatie Vlaamse kunstenaars kregen hun eerste grote solotentoonstellingen, waarmee ze internationaal doorbraken, in het buitenland en niet hier. Die breuken zijn de voorbije jaren aan het licht gekomen en er wordt nu volop gewerkt aan een nieuwe, hechte band tussen instellingen, galeries en verzamelaars.’

Er zijn ook ontevreden geluiden natuurlijk, zo groen is het gras nu ook weer niet. Er wordt bijvoorbeeld gesproken van een gebrek aan jonge Belgische curatoren met internationale allure. Ook de internationale promotie van beeldende kunst zou beter kunnen, de musea zouden hun werk niet goed doen en er zal ook in Vlaanderen bezuinigd moeten worden.

Goesting

Het succes van België moeten we zoeken in een unieke combinatie van sterke kunstenaars, een serieuze cultuur en traditie van privéverzamelaars, de geografische ligging en open cultuur en het specifieke, laat op gang gekomen kunstbeleid. Maar er is ook nog een laatste, moeilijk te vatten ingrediënt dat eigen is aan de volksaard der Belgen en waar eigenlijk ook alleen een Vlaams woord voor bestaat: goesting. Anciaux schreef dat ‘de overheid ruimtescheppend moet optreden’. Niet alleen in letterlijke zin, maar ook ‘in mentale zin’, door ‘goesting en respect en affectie voor kunst te hebben’. Tegenover de Nederlandse nationale volkssport van het klagen plaatsen de Vlamingen goesting, tegenover de onverzadigbare drang der Nederlanders om de maakbaarheid der dingen te forceren, plaatsen de Belgen volharding in de boosheid. Dit zijn geen linguïstische spelletjes, maar wezenlijke mentaliteitsverschillen die leiden tot een andere werkwijze, een ander klimaat. Inhoudelijke diepgang wordt gedreven door engagement, passie en een gezonde dosis zelfkritiek. Want: niets is vanzelfsprekend, voor alles moet geknokt worden. Met heel veel goesting en met een zeker ‘je-m’en-fous-tisme’, met een lach en een traan; bij tegenslag haal je de schouders op en gaat door.

Maaike Lauwaert is programmamaker beeldende kunst bij Stroom Den Haag en schrijft over hedendaagse kunst

1 ‘Dossier Wallonië’, Rekto:Verso nr. 41 (mei/juni 2010). Zie: http://www.rektoverso.be/dossier/wallonië

2 Een selectie uit de collectie van Wilfried en Yannicke Cooreman werd in 2009 onder de titel When the Mood Strikes… getoond in Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, zie: http://www.museumdd.be/nl/verleden/t22

3 In de zomer van 2011, in het heetst van de Nederlandse cultuurstrijd, riep de voormalige Cultuurminister in een artikel in De Morgen op om ontheemde Nederlandse kunstenaars asiel te geven in Vlaanderen. Zie: Bert Anciaux, ‘Asiel voor Nederlandse kunstenaars’, De Morgen (12/7/2011).

4 Marc Ruyters en Eva Wittocx maakten in 2008 een zeer helder overzicht van de belangrijkste Vlaamse spelers, getiteld Arts Flanders 08: Visual Arts, in opdracht van BAM. Zie: http://www.bamart.be/pages/detail/nl/2862

5 Wouter Hillaert, ‘Dubbelgesprek: cultuur in tijden van besparingen’, Rekto:Verso nr. 49, (nov./dec. 2011).

6 Voor een analyse van de vorming van een Vlaams kunstbeleid, zie: Valerie Verhack, ‘Het Vlaamse beeldende kunstbeleid’, in: Frisse lucht, lange adem: historiek, cijfers en scenario’s van het beeldende kunstveld in Vlaanderen, BAM, Gent 2011. Voor een uitgebreide vergelijking van het Vlaamse en Nederlandse cultuurbeleid, zie: Quirine van der Hoeven, Van Anciaux tot Zijlstra: Cultuurparticipatie en cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2012.

7 Marc Ruyters, Eva Wittocx, Arts Flanders 08: Visual Arts, BAM, Gent 2008.

Maaike Lauwaert

Recente artikelen