metropolis m

Ingeborg de Roode, conservator in het Stedelijk Museum en samensteller van de tentoonstelling van Marcel Wanders reageert op de recensie van Louise Schouwenberg in Metropolis M.

Op 22 mei organiseerde het Stedelijk Museum het debat ‘Hoort Marcel Wanders in het Stedelijk?’. Hoewel van de honderden artikelen die over de tentoonstelling werden geschreven, en slechts enkele – voornamelijk van Nederlandse auteurs – negatief zijn, wilde het museum graag het debat aangaan. Verschillende critici die zich hadden uitgesproken waren uitgenodigd, zoals Timo de Rijk, die in De Volkskrant (7 maart 2014) had betoogd dat het Stedelijk ‘flink de weg kwijt is’, en Louise Schouwenberg die zich in Metropolis M en op www.dezeen.com negatief had uitgelaten. De eerste was er, de tweede niet.

De aanhangers van het vooruitgangsdenken kunnen niet verkroppen dat het postmodernisme toch ook echt veel invloed heeft gekregen

Wat in de artikelen van beiden opviel, is de morele verontwaardiging die ten grondslag lijkt te liggen aan hun mening. Tijdens het debat vergeleek architectuurcriticus Bernard Hulsman het met een vergelijkbaar verschijnsel in het Nederlandse architectuurdebat. De aanhangers van het vooruitgangsdenken, dat nog steeds door het modernistische gedachtegoed wordt gevoed, kunnen niet verkroppen dat de postmodernistische werkwijze toch ook echt veel invloed in de Nederlandse architectuur heeft gekregen. Zij verzetten zich net als De Rijk en Schouwenberg tegen een onomkeerbaar proces. In beide disciplines wordt vrijelijk geput uit alle voorbije perioden en stijlen – ook uit het modernisme en functionalisme als dat zo uitkomt. Ornament en decoratie worden steeds meer geaccepteerd. Vanaf het begin van dit millennium zien we bij onder meer ontwerpers Tord Boontje en Studio Job uitbundige motieven in hun producten. Michiel van Raaij schreef onlangs het boek Building as Ornament, waarin hij de tendens om ook het gebouw zelf als ornament op te vatten beschrijft.

Als je niet van de resultaten van die postmodernistische werkwijze houdt en je als criticus niet in staat bent boven je persoonlijke smaak uit te stijgen, dan heb je inderdaad een probleem met het werk van Marcel Wanders en veel andere hedendaagse ontwerpers en architecten. Publicist Chris Reinewald wees bovendien (zie www.dezeen.com) ook al op het belang van de positie die producten in de massacultuur en de daarbij behorende lifestyle-benaderingen innemen.

Het is overigens opmerkelijk dat Louise Schouwenberg meent dat design over smaak gaat, waarover natuurlijk niet te twisten valt, en dat een museum juist niet over smaak gaat. Als het waar is, dat vormgeving (wij gebruiken liever dat begrip dan de inmiddels nogal uitgeholde term ‘design’) over smaak gaat, zou haar conclusie mijns inziens moeten zijn dat vormgeving niet in een museum thuishoort. Maar dat schrijft ze niet en vindt ze denk ik ook niet. Voor het Stedelijk, dat vormgeving al sinds 1897 tentoonstelt en sinds 1934 actief verzamelt, is de vraag of deze discipline in een museum thuishoort al lang een gepasseerd station.

Waarom zou vormgeving overigens over smaak gaan en beeldende kunst niet? Degenen die niet voorbij hun eigen smaak kunnen kijken, zou dat ook bij die discipline parten moeten spelen.1 Marjan Groot (docent aan de Universiteit Leiden) merkte overigens terecht tijdens het debat op dat goed willen kijken naar objecten een vereiste is om de waarde en betekenis ervan te kunnen zien. Zoals de verwijzingen naar niet-westerse en naar historische westerse stijlen in het werk van Wanders in de huidige tijd van populisme en EU-scepticisme interessante aanknopingspunten kunnen bieden. Die aanmoediging om goed te kijken kunnen verschillende critici ter harte nemen, zoals Timo de Rijk die vlak voor het debat nog even naar de tentoonstelling ging, omdat hij de vorige keer dat hij er was nogal vluchtig gekeken had, en vervolgens toen hij terugkwam toegaf dat het toch wel een goed gemaakte tentoonstelling is.

Het Stedelijk Museum heeft van oudsher aandacht besteed aan het hele spectrum van de vormgeving, van experimenten tot in massa geproduceerde objecten die bij een groot publiek terecht komen en een bijdrage aan onze omgeving leveren. Sinds de heropening, toen voor het eerst een grote presentatie van de eigen collectie vormgeving kon worden getoond – en passant overigens zonder toelichting door Schouwenberg weggezet als getuigend van ‘persoonlijke willekeur en gevoeligheid voor de waan van de dag’ – zijn zeer uiteenlopende presentaties georganiseerd. Van het social design van interactieve installaties van Daan Roosegaarde en Hellicar & Lewis in Touch & Tweet! en een eigentijdse installatie van grafisch ontwerpbureau LUST reagerend op het werk Jurriaan Schrofer tot een reconstructie van de sieraden- en modeshow van Gijs Bakker en Emmy van Leersum uit 1967 en het werk van Marcel Wanders.

De laatste tentoonstelling raakt natuurlijk het meest aan de zo verfoeide commerciële aspecten van industriële vormgeving, omdat er veel industriële producten in zitten, die onder de vlag van Moooi – waarvan Wanders mede-eigenaar is – of met andere bedrijven over de hele wereld zijn ontwikkeld. Tot overmaat van ramp zijn er ook nog publiciteitsfoto’s tentoongesteld waarvoor Wanders de art direction heeft gedaan. Het is echter volstrekt vanzelfsprekend dat industriële vormgeving een commerciële component heeft.

De meeste ontwerpers die zich met productvormgeving bezighouden – uitzonderingen zoals Maarten Baas daar gelaten – streven ernaar hun producten in massa te laten produceren en bij een groot publiek terecht te laten komen om zo een bijdrage aan onze omgeving te leveren. Enig commercieel inzicht is daarbij nuttig. Wanders draagt door zijn bemoeienis op grote schaal met het hele traject, van concept tot reclameuitingen, bij aan de verbreding van het vak.

Hoewel de verontwaardigde toon waarop de discussie over deze eerste grote vormgevingstentoonstelling na de heropening wordt gevoerd ons wel enigszins heeft verbaasd, verwelkomt het museum het debat dat is ontstaan. Dat er discussie zou zijn, was vanaf het begin af aan duidelijk. Je bent vóór of tegen; er lijkt voor de meesten geen middenweg. Alleen dat al betekent dat het hier ergens over gaat.

Je bent vóór of tegen; er lijkt voor de meesten geen middenweg

Frederike Huygen heeft op www.designgeschiedenis.nl, naast Reinewald op www.dezeen.com, overigens wel een kritisch maar zeer genuanceerd stuk geschreven. Wat wel jammer is, is dat van sommigen van wie je een genuanceerd en goed onderbouwd oordeel zou kunnen verwachten, belangrijke opleiders zoals Timo de Rijk (hoogleraar Design, Culture & Society aan de universiteiten van Leiden en Delft) en Louise Schouwenberg (onder meer hoofd master Design Curating and Writing aan de Design Academy in Eindhoven) het enigszins laten afweten. De Rijk komt nauwelijks met argumenten voor zijn afwijzing en beiden hebben blijkbaar niet al hun uitspraken gecheckt of laten checken.

Zo staat de bewering van De Rijk in zijn Volkskrant–artikel dat Wanders opgevoerd wordt als de ‘eerste die oude antieke meubelen reproduceert’ in geen enkele tekst van het museum. Dat Wanders sinds 2012 met ‘substantiële donaties’ het museum zou ondersteunen zoals Schouwenberg schrijft is een fabeltje. Het ging om een eenmalige donatie aan het museum samen met projectontwikkelaar Aedes en Hyatt Hotels ter gelegenheid van de opening van het door Wanders ingerichte Andaz Hotel in Amsterdam. Dat gebeurde overigens op een moment (november 2012) dat het besluit om de tentoonstelling te organiseren al zeven jaar oud was en alle belangrijke beslissingen over planning, locatie en dergelijke al lang genomen waren. Geen cent daarvan is bij de tentoonstelling terechtgekomen. Van een ‘gesponsord spektakel’ zoals De Rijk schrijft is geen sprake. Dat weten hij en Schouwenberg eigenlijk ook wel, maar de verleiding om zoiets toch op te schrijven was blijkbaar te groot.

Ook de ontkenning van de innovatiewaarde van het latere werk van Wanders is nogal hardnekkig. Ik noem slechts één voorbeeld: de elektro-sandwich techniek die hij ontwikkelde, waardoor elektriciteit door een zeer ranke metalen constructie wordt geleid en draden overbodig zijn geworden. Dat betekent dus minder materiaalgebruik. In 2010 is de techniek voor het eerst in samenwerking met Bertjan Pot toegepast in de Heracleum hanglamp en in 2013 in de Flattering van Wanders zelf (beide hangen op de tentoonstelling).

Ook het gebrek aan kruisbestuiving tussen ambachtelijke vervaardiging en industriële massaproductie wordt door Schouwenberg genoemd: kijk eens naar de Cyborg Wicker stoelen uit 2010 voor Magis waar een kunststof onderstel met een handgevlochten rieten kuip is gecombineerd. En het gebrek aan aandacht voor duurzaamheid: TNO heeft becijferd dat het door Wanders ontworpen nieuwe servies voor de Business Class van KLM per jaar een besparing van 700 ton CO2-uitstoot betekent. Er wordt overigens nog steeds aan verdere gewichtsreductie gewerkt, dus die besparing zal nog oplopen. En wat bedoelt Schouwenberg eigenlijk met ‘kitsch’, een nogal vaag begrip dat kan wijzen op overdadige decoratie, imitatie, sentimentaliteit, duur doen of slechte kwaliteit. Ze licht het begrip niet toe, maar verklaart het wel van toepassing op Wanders werk. Het zal haar wel om de decoratie gaan, die ze inderdaad noemt. Ontwerpen als de Sparkling Chair (2010), de Wattcher (2009) of de barkruk uit de Think Collection voor Yoo (2014) kun je daar toch moeilijk mee associëren.

Kortom, er zijn mijns inziens veel meer redenen waarom het interessant en belangrijk is om Wanders’ werk in het museum te tonen dan om dat niet toe doen.

En inderdaad, het is waar, zoals Louise Schouwenberg al voorspelde, het museum kan aankondigen dat de tentoonstelling een succes is. Na drieënhalve maand waren er al meer dan 200.000 bezoekers geweest, waarvan zeker de helft er speciaal voor was gekomen. En de waardering is hoog: bezoekers gaven de tentoonstelling gemiddeld een 7,9. Dat is slechts 0,3 punt minder dan de succesvolle Malevich-tentoonstelling, die het museum vlak hiervoor organiseerde. ‘Het gewone volk’, zoals Schouwenberg hen noemt, is het dus niet met haar eens. En, zoals aan het begin van dit artikel gemeld, de meeste publicisten trouwens ook niet.


noot 1 Zie over ‘taste’ en ‘after taste’: K. Kleinman, J. Merwood-Salisbury, L. Weinthal (eds.), After Taste. Expanded Practices in Interior Design, New York 2012, en het artikel van Marjan Groot in de begeleidende publicatie Marcel Wanders: Pinned Up. 25 jaar vormgeving, Amsterdam 2014.

Ingeborg de Roode
conservator industriële vormgeving
Stedelijk Museum Amsterdam


Naschrift Louise Schouwenberg:

Goede designcritici en curatoren past het relevante keuzes te maken uit het grote aanbod van ontwerpers, ongeacht de richting in design die zij zelf aanhangen. Waarom De Roode koos voor Wanders blijft ook na lezing van haar verweer een groot vraagteken. Net als Wanders zet zij graag de critici weg als verstokte modernisten, maar daarmee pareert zij niet de kritiek. Dat Wanders valt te benoemen als postmodernist, en daarmee een representant is van huidige ontwikkelingen in design, neemt niet weg dat er betere postmodernisten rondlopen – tentoonstellingen in het SM waardig. André Rieu wordt toch ook niet geprogrammeerd in het Concertgebouw, om de enige reden dat hij muziek maakt, die op dit moment in de tijd door velen wordt gewaardeerd?

Dat de meeste Nederlandse designrecensenten zich positief uitlieten over Pinned Up zegt mogelijk meer over de kwaliteit van de designkritiek in Nederland, dan over de tentoonstelling zelf. Overigens heeft een van de belangrijkste internationale designcritici, Alice Rawsthorn, zich eveneens kritisch uitgelaten over de tentoonstelling Pinned Up. Zij was directeur van het Designmuseum in Londen, en vanuit die positie bekend met het organiseren van relevante designtentoonstellingen, en tegenwoordig schrijft zij onder andere voor de Herald Tribune / New York Times, en frieze. (artikel Rawsthorne)


Referenties:
Een overzicht van alle artikelen op de website van het Stedelijk

Beeld courtesy de kunstenaar en het Stedelijk Museum Amsterdam

Ingeborg de Roode

Recente artikelen