
Denken in het donker De status van de kunsttheorie in Nederland

In de Nederlandse kunstwereld is een stevige anti-theoretische wind opgestoken die het discours, dat met veel moeite door een beperkt aantal instellingen en initiatieven was opgebouwd, alweer bezig is weg te blazen. Terug bij af wacht de woestijn van het onkritisch pragmatisme. Of toch niet? Metropolis M vroeg Sven Lütticken, Marina Vishmidt en Tom Vandeputte om commentaar.
I De eeuwige wederkeer van de eeuwige wederkeer
Door Sven Lütticken
In Nederland neemt geschiedenis de vorm aan van een opeenvolging van trends en radicale omslagen die welhaast het resultaat lijken van hersenspoeling. Wat het ene decennium helemaal in is, is het andere helemaal uit. In de jaren zestig werd het ideologisch juk van de diverse zuilen afgeschud. Iemand die in 1972 na tien jaar in de wouden van Canada terugkeerde naar Nederland, zal de indruk hebben gehad dat er minstens veertig jaar waren verstreken. Zoals in andere landen waren er toen clusters van linkse theorievorming, gelieerd aan een paar universiteiten, hogescholen en uitgevers, maar dit was marginaal en vooral efemeer in vergelijking met bijvoorbeeld in Engeland. Van Gennep gaf begin jaren zeventig de Situationisten uit en ging rond het jaar 2000 (zij het kortstondig) met Pim Fortuyn in zee; de Socialistische Uitgeverij Nijmegen eindigde als architectuurfonds.1
Het zou natuurlijk fataal zijn geweest voor die uitgeverijen om stil te blijven staan, maar het is opmerkelijk dat bij aanverwante uitgeverijen in andere landen (grotere landen, en vooral veel grotere taalgebieden) de herziening van het vaak dogmatische marxisme van de late jaren zestig en vroege jaren zeventig niet gepaard ging met een afzegging aan de theorie. Verso in Londen bleef links en publiceerde de dialectische meesterwerken van Fredric Jameson en Perry Anderson, en ook Baudrillard. In Duitsland richtte Merve zich vanaf de late jaren zeventig helemaal op de nieuwe Franse denkers, en creëerde met zijn pocketboekjes een vorm van theorie die, zoals Diedrich Diederichsen eens stelde, werden gekocht en verorberd als betrof het de nieuwste elpees.2
Ook in Nederland werd natuurlijk Baudrillard vertaald en gerecipieerd, o.a. in Museumjournaal en bij Uitgeverij 1001. De receptie van postmodernisme in brede zin werd bedreven door Jeroen Boomgaard en Sebastián López met hun bundel uit 1985—waarbij laatstgenoemde onlangs echter als volgt terugblikte op zijn ervaringen in Nederland gedurende deze periode: “When I started talking about feminism or philosophy, they wanted to have nothing to do with it, with that nonsense! In America the Art Schools were moved to the University, so you got sociology and theology, so artists were very learned. […] For the Dutch it was too much hassle and theory, it’s all about the image they think.”3 Van een kritische receptie en verwerking van postmoderne denkers in kunsttheorie en kunstkritiek—denk aan het werk van een Hal Foster in de VS—is het dan ook nauwelijks gekomen.
Ondertussen werd in de jaren tachtig onder meer in Museumjournaal en het huistijdschrift van de Appel flink gedweept met alchemie en hermetisme.
LEES VERDER IN METROPOLIS M Nr 6-2014/2015 ONZICHTBAAR & THE CURATED SELF