Studio-estafette #8: Derk Thijs
De studio-estafette die ons elke paar weken naar een kunstenaar leidt gaat ook in de zomer door. Naro Snackey bracht ons bij Derk Thijs, die een atelier heeft in IJmuiden
Het idee dat het atelier een geïsoleerde, neutrale ruimte is wil Derk Thijs bestrijden: teveel losgezongen van de buitenwereld. ‘Ik wil me juist begeven in een hele specifieke omgeving die me variabelen aanreikt waar ik op kan reageren.’ Zijn atelier bevindt zich in de haven van IJmuiden. Dat stadje dat louche, crimineel en burgerlijk tegelijk is, en hoogovens, strand, duinen samenbrengt. Een omgeving met voldoende om op te reageren dus.
Hij vertelt erover terwijl we met zijn bus Amsterdam uitrijden. We komen langs zijn oude werkplek in de Indische buurt en vanzelf komen we te spreken over zijn ideale atelier. Die plek voldeed een tijdlang prima: ruim, licht, centraal. Maar het had een lekkend dak en was duur. En in Amsterdam bovendien. ‘Ik ben verveeld van Amsterdam’. De stad is hem te voorspelbaar. Thijs vreest routine als onderdrukker van zijn creatieve geest. Als verzet tegen die voorspelbaarheid was het deze bus die een tijdlang als zijn mobiele atelier diende. Daarmee reed hij elke dag naar een buitenplek in de buurt van Amsterdam. In die vrijheid werkte hij sneller dan normaal: in een of twee dagen maakte hij vlotte en energieke landschapsschilderijen.
En nu dus toch neergestreken in IJmuiden. Romantisch is het daar helemaal niet. Ook de atelierruimte zelf niet, met treurloos uitzicht op daken van industriepanden. Maar de stad, die een overgangsgebied markeert van water naar land en natuur naar stad, weerspiegelt de werkwijze van Thijs. ‘In mijn atelier werk ik improviserend, daar wil ik zoeken en aftasten. Door te improviseren gaat elk ding zijn eigen weg, waar ik dan weer samenhang moet zoeken.’ Want wat hij maakt moet voor hem als een weefsel worden: samenhangend, zacht en vloeiend. Ambivalent en ongedefinieerd. En dat vergt vanzelf een manier van werken die niet vooropgezet is, of ‘programmatisch’, zoals hij het zelf noemt. Dat in tegenstelling tot een grote werk waar momenteel aan gewerkt wordt. Onderweg vertelde hij al dat het werk in zijn atelier wordt afgeleid door een opdracht op station Breda. Daar maakt hij voor de Belastingdienst een plafondschildering van 270 vierkante meter. ‘Voor deze opdracht moet ik verbaal te werk gaan. Alles wat ik doe heeft verantwoording nodig.’ En dat terwijl hij zijn werk dus zo graag vanzelf laat ontstaan en niet resultaatgericht wil zijn.
Maar afgeleid of niet, in het atelier wordt gewoon doorgewerkt. Enkele kleine schilderijen hangen er aan de muur. Op een bepaalde manier zijn deze door zijn gebruik van lijnen en kleurgebruik leesbaar, misschien niet letterlijk, maar ze suggereren symbolische betekenis. Een groot werk op paneel valt ook op — minder grijpbaar dan die andere. Thijs verzekert me: ‘Ik wil géén schildermacho zijn. Ook niet als ik op groot formaat werk.’ Iets dat volgens mij ook niet gauw zal gebeuren. Niet door de manier waarop hij telkens maar blijft zoeken, en ook niet door wat het schilderij toont: de zachte kleuren, de organische vormen. Anti-macho Pierre Bonnard is zijn inspiratie nu, vertelt hij. Juist om die zachte, vloeiende kleuren die deze schilder gebruikt.
Op de grond een heel ander, ook groot werk, en deel van een reeks experimenten waar Thijs nu mee bezig is. Op kunststof platen schildert hij met acrylbasis, dat als het droogt loskomt en op verder gewerkt wordt. De ondergrond van het schilderij wordt dus niet gevormd door linnen of papier maar de verf zelf. Een duidelijke richting moet nog gevonden worden, maar begin is gemaakt. De experimenten herinneren me aan de vraag die ik mezelf vooraf stelde: hoe geeft Thijs als schilder actualiteit aan het medium (als hij dit al nastreeft): is dat in de vorm, in het materiaalgebruik, in de voorstelling? Hij vertelt dat hij eerder bezig was met religie, en dat het christendom op verschillende manieren terugkeerde in zijn werk. Die autoriteit waaraan zijn werk betekenis ontleende wil hij nu juist in andere vormen zoeken, of helemaal bestrijden. Nu mag, of misschien moet, het weer directer met de wereld verbonden zijn. Tijdens zijn werkperiode in de bus maakte hij landschappen waarvoor hij naar de werkelijkheid werkte — zoals hij dat nog niet eerder gedaan had. Nu, in IJmuiden, doet hij dat misschien minder letterlijk met het werk dat hij maakt (totdat wellicht de verzamelde schelpen en vissersnetten in de hoek van het atelier gebruikt worden), maar een vorm van actualiteit is sinds kort wel aan de orde. En in Thijs’ geval betekent dat naar de wereld gericht zijn. Maar nog altijd is die autoriteit die er eerder was en nu wordt afgezworen nog steeds niet ver weg. Voor hem is het kunstwerk nooit een optelsom van intenties, maar juist het nemen van afstand daarvan. Alsof de onbegrijpelijke ingeving, het maakproces, dan als autoriteit werkt die het vermogen van de geest overstijgt en hem bevrijdt van zijn eigen ideeën.
Dit is deel acht in de studio-estafette die ons elke paar weken naar een nieuwe kunstenaar brengt. Het vorige bezoek was aan Naro Snackey.
Julia Steenhuisen
is kunsthistoricus