Beroep: dilettant
Beroep: dilettant
Interview met Jim Shaw
Amateurisme tiert welig in de kunst. Het breken met de regels, er zelfs helemaal geen verstand van hebben, sluit aan bij een algemeen gevoelde behoefte te ontsnappen aan het regime van de markt, de professional, de autoriteit. De Amerikaanse kunstenaar Jim Shaw weet dat het niet iedereen gegeven is om amateur te zijn. Er komt heel wat bij kijken om een amateuristisch ogend werk te maken.
Jim Shaw (1952) is het type kunstenaar dat het in de kleinste details zoekt, niet alleen op formeel niveau, in minutieus uitgevoerde tekeningen, schilderijen, sculpturen en video’s, maar ook door zijn arbeidsintensieve werkwijze, waaruit een enorme aandacht spreekt voor culturele details. Of hij nu put uit dromen, muzikale stijlfiguren, cult-filosofie, tweedehands rommel of online databases van veilinghuizen, Shaw legt altijd een scherp inzicht aan de dag in de mysterieuze lagen van de alledaagse dingen. Hij geeft nieuwe ingangen tot een ander Amerika, door gewone objecten of beelden te verplaatsen naar complexe en onwaarschijnlijke situaties. Shaws alternatieve universum speelt zich af in het heden en verleden, maar is het allebei ook net niet.
In Shaws handen wordt de algemene Amerikaanse geschiedenis een vervormbaar medium. Zijn bijna dwangmatige onderzoek naar historische eigenaardigheden, toevalligheden en pretenties hebben allemaal vormgegeven aan zijn fictieve godsdienst, het Oïsme. Het Oïsme vormt een rode draad in het oeuvre van Shaw, en is grotendeels gebaseerd op Amerikaanse geloofsovertuigingen, zoals het mormonisme en de Christian Science, maar het raakt ook aan theosofie en vrijmetselarij. Shaw is geïnteresseerd in de wijze waarop zulke dogma’s onbeheersbaar kunnen worden, en zijn verbeeldingen daarvan zijn tegelijk serieus en absurd. Het Oïsme heeft tal van projecten gegenereerd, waaronder geheime rites voor enkel mannen, een work-out video, uitgebreid gechoreografeerde dansen op film, een ambitieuze progrock [progressieve rock – red.] band en een reeks stripboeken. Momenteel werkt Shaw aan een verhaallijn die uiteindelijk een overzicht van het Oïsme moet worden.
Ik wil het graag hebben over twee aspecten van je werk die een beetje tegenstrijdig lijken. Je werk is heel concreet, narratief en gedetailleerd, maar tegelijkertijd heeft het altijd een open einde en ligt er niets vast. Hoe ga je om met die schijnbaar tegenstrijdige benaderingen?
Veel van wat ik nu maak, doe ik om de volgende activiteit uit te stellen, namelijk schrijven. Mijn volgende project is een serie stripboeken over de vier tijdvakken in mijn nepreligie, het Oïsme. Tegelijkertijd werk ik aan een progrock-opera die zich in die vier verschillende periodes afspeelt. De eerste twee periodes omvatten een denkbeeldig verleden, de laatste twee vallen in de negentiende eeuw.
Op dit moment schuif ik het feitelijke schrijven van de stripboeken voor me uit, dus zit ik te tekenen. Ik stop veel meer in de wereld van die Oïstische strips dan wat er uit een bepaalde verhaallijn voortvloeit. Dat heeft als voordeel dat wanneer ik het verhaal echt ga uitwerken, ik van alles kan bedenken wat anders niet zo snel bij me opkomt, want ik ben geen schrijver. Als ik echt een schrijver was, zou het niet zo moeilijk zijn. Als ik een musicus was, zou ook dat onderdeel niet zo moeilijk zijn. Ik ben echter goed in tekenen.
Wordt die opera een voorstelling, of een video of film?
Het wordt een album waarvan we delen live gaan uitvoeren. Een van mijn ideeën is dat we het geheel complex kunnen laten klinken, zoals bij progrock, door gebruik te maken van loops en computermontage. Het is echter maar de vraag of we dat ooit live kunnen uitvoeren. Ik ben de minst getalenteerde musicus in de groep. Zingen en improviseren gaat nog wel, maar ik kan geen muziek schrijven. Als ik mij een bepaald geluid voorstel, weet ik niet wat het is. Maar als ik een beeld voor me zie, weet ik precies wat het is en hoe ik het moet uitvoeren. Daardoor wordt mijn muziek steeds meer een gezamenlijke inspanning. Het is iets van Jim Shaw, maar ook iets van Dani Tull [kunstenaar met wie Shaw optreedt – red.], iets wat we samen doen.
Heb je geen moeite met het soort kruisbestuiving en onoverzichtelijkheid die daarmee gepaard kunnen gaan?
Met die onoverzichtelijkheid heb ik geen moeite. Wat muziek betreft, geldt voor mij dat ik er bij lange na niet de controle over kan hebben die ik over een potlood of een penseel heb, en dat heeft wel iets.
Beschouw je jezelf als een amateurmusicus, zelfs na Destroy All Monsters [‘anti-rock’ band uit de jaren zeventig, waar ook Mike Kelley deel van uitmaakte – red.]?
Jazeker. Ik doe maar wat. Ik ben een dilettant. Dat maakt het ook zo moeilijk om met echte musici te werken. Die hebben zoiets van: “Wie is die eikel?”
Een paar jaar geleden deed je mee aan een tentoonstelling met de titel Amateurs [CCA Wattis Institute, San Francisco, 2008]. Een nogal ironische titel, want jij en de andere zeventien exposerende hedendaagse kunstenaars waren allemaal gevestigde namen. Vond je dat een geslaagd uitgangspunt?
Die tentoonstelling heb ik nooit gezien, dus ik weet er weinig van. Ik heb net wel meegedaan aan de tentoonstelling The Spectacular of Vernacular in Minnesota [Walker Art Center, Minneapolis, 2011]. Die heb ik gezien en de belofte van de titel wordt meer dan waargemaakt, want de tentoonstelling is heel specifiek gerelateerd aan “volkse” kunst. Daar bestaat de tentoonstelling namelijk wel en ook weer niet uit. Het zijn allemaal echte kunstenaars, geen amateurs, maar het is niet hetzelfde als bijvoorbeeld High and Low [Museum of Modern Art, New York, 1990–1991], waar ook een paar als “low” gebrandmerkte kunstenaars te zien waren.
Je nieuwe tekeningen zijn beïnvloed door zowel William Blake als door stripboeken. Maak je onderscheid tussen ‘high’ en ‘low’ als je dergelijke bronnen gebruikt?
Ik heb strips bestudeerd en heb grote bewondering voor wat die kunstenaars deden. Een van de redenen voor dit project – afgezien van het uitstellen van het schrijven – is het onder de knie krijgen van het tekenen in zwart-wit. De strips die ik als kind las, waren niet de Marvel Comics, maar vooral de DC Comics en die hadden verhaallijnen die psychologisch erg vreemd konden zijn. Dat fascineert me. Ze waren altijd op het rationele gericht, maar op de omslagen stonden heel irrationele dingen. Op de voorkant stond dus iets totaal onmogelijks, een in feite surreële gebeurtenis, en dan bood het verhaal de rationele uitleg van dat tafereel.
Ik heb je zien rondscharrelen op de vlooienmarkt van Pasadena, waar ik ook vaak andere kunstenaars zie, zoals Mike Kelley. Is dat een onmisbaar onderdeel van je manier van werken?
Ik heb al zoveel rommel verzameld dat ik niet meer zo geneigd ben om erheen te gaan. Maar een paar weken geleden was ik er om kapperstijdschriften te zoeken. Ik ben bezig met tekeningen die zijn gebaseerd op kapsels die je had in de jaren zestig, die ik dan vertaal in natuurkrachten. Nog voor de tsunami overigens [in Japan, maart 2011]. Ik heb ook tijdschriften gekocht via internet en ik heb een website gevonden met allemaal YouTube-video’s van kapsels uit de jaren zestig. Die zien eruit als stormachtige weerpatronen. Moet je deze zien: totaal onpraktisch. Er werd vast niet veel aan seks gedaan. Het is een ecologie die heeft opgehouden te bestaan.
Denk je dat het internet van invloed is op de manier waarop je je een weg zoekt door de culturele warboel – kapsels, stripboeken, christelijke pamfletten en ander bronmateriaal?
Je vindt er wel vaak dingen die je nooit had gedacht te kunnen vinden. Natuurlijk heeft het invloed op de manier waarop verzamelaars van rare dingen te werk gaan. Het brengt ook zijn eigen frustraties met zich mee. Zo merkte ik – en dat was niet zo bij die christelijke publicaties, die niemand wilde hebben – dat er nog iemand op zoek was naar die kappersbladen. Diegene was mij vaak te snel af en dat is frustrerend. Gelukkig was er ook een speciale website voor kappers met de titels van diverse publicaties. Toen ik die op eBay intypte, kwam er van alles te voorschijn wat me eerst ontgaan was. Er zit dus wel een element van toeval in. Je moet er veel tijd in steken. Ik voel me aangetrokken tot vreemde zaken, dingen die je iets vertellen over Amerika. Door sommige dingen denk ik: “Ik zou graag een progrock-opera maken die is gebaseerd op het mislukken van Tales from Topographic Oceans” [een album uit 1973 van de groep Yes – red.]. Dat wordt dan onderdeel van het verhaal. In dit geval was ik geïnteresseerd in het moment waarop iemand tegen zichzelf zegt “ik geloof hier niet meer in”, of het nu om kunst of religie gaat. Ik wilde een crisis creëren in een geloof dat gebaseerd is op een mythe. Scientology en het mormonisme zijn daar voorbeelden van.
Is het Oïsme ook gebaseerd op een dergelijke mythe of crisis?
Voor een deel wel. Ik deed onderzoek naar mormonisme en andere Amerikaanse cultussen. Ik was altijd al geïnteresseerd in de eigengemaakte religies van Amerika. Zo is er in de jaren twintig van de negentiende eeuw een vrouw geweest in de staat New York die zich de Public Universal Friend noemde. Zij zou de reïncarnatie van Jezus zijn. Ik kwam erachter dat dit zich had afgespeeld vlakbij waar mijn grootvader woonde en dat er nog steeds afstammelingen van deze cultus in dat gebied wonen. Ik realiseerde me ook dat deze cultus de geboorte van het feminisme in zich hield en dat er kopstukken uit de antislavernijbeweging bij zaten. Ik vond dat het Oïsme in het Californië uit die tijd moest plaatsvinden. Ik deed er onderzoek naar en bracht geleidelijk alle elementen bij elkaar waarvan ik vond dat ze bij het Oïsme hoorden. Sommige elementen kwamen voort uit dromen, zoals het theologische idee dat ons tijdsbesef in feite achterstevoren is: we beginnen dood en eindigen als sperma. Ik las ook boeken over deeltjesfysica en het Akasha en ik probeerde iets te construeren waarover een door de theosofie beïnvloed persoon in de negentiende eeuw zou kunnen nadenken. Ik heb ook andere dingen in de verhaallijn verwerkt, zoals de Grote Brand van Chicago in 1871.
Je hebt veel onderzoek in het Oïsme gestoken en ook de opera lijkt me behoorlijk gecompliceerd. Denk je dat hij ooit afkomt, of gaat het juist om een open einde?
Ik zou hem onvoltooid kunnen laten, maar ik ga hem wel afmaken. Ik heb het schrijven van het echte boek over het Oïsme steeds uitgesteld, maar misschien hoef ik dat wel nooit te schrijven als ik eenmaal de strips heb gemaakt.
Zo heb ik ook nep rommelmarktschilderijen gemaakt, die zijn opgenomen in The Spectacular of Vernacular. Dat was deels om mijn personeel wat te doen te geven, maar ook een middel om de context en historische elementen van het Oïsme te laten zien. Dat is ook wat er in echte rommelmarktschilderijen gebeurt.
Heb je nog iets opgestoken over auteurschap en de waarde daarvan toen je die rommelmarktschilderijen namaakte?
Nou, ik ben er wel achter dat mensen die zijn afgestudeerd aan kunstacademies dingen kunnen maken die er uitzien als rommelmarktschilderijen, en dat omgekeerd mensen met alleen maar voorbereidend kunstonderwijs juist veel te verfijnd opereren. Hun werk mag wel een beetje dommer worden. Het ziet er niet uit als iets wat je in een tweedehandszaakje zult tegenkomen. Terwijl sommige academisch gevormden van poeha-instituten die vaardigheden niet bezitten, óf ze zijn zo slim dat ze weten dat ze die juist niet moeten inzetten.
Is indoctrinatie noodzakelijk om het verschil te kunnen zien tussen een amateurproduct en het ‘echte werk’, wat in dit geval een beetje omgekeerd is?
Ik heb geen idee. Ik heb zulke schilderijen al zo lang bestudeerd. Ik moest die doeken [de nep-rommelmarktschilderijen] trouwens flink mishandelen, want ze zagen er gloednieuw uit. Ze zagen er niet uit alsof ze door vele handen waren gegaan, dus heb ik ze wat sleetser gemaakt door ze ondersteboven neer te leggen en er overheen te lopen.
In zekere zin is het verzamelen van rommelmarktschilderijen een beetje als het opstarten van een religieuze cultus: in beide gevallen moet je de verdwaalde schapen in je kudde halen. Is er voor jou een verband tussen die twee dingen? Is verzamelen een soort ritueel voor jou?
Toen ik wat jonger was, mocht ik graag in tweedehandszaakjes grasduinen. Ik zocht wel specifieke dingen zoals kleding en omslagen van paperbacks, en schilderijen. Soms kwam ik iets tegen voor Mike Kelley, een opgezet dier bijvoorbeeld. Het hoorde er gewoon allemaal bij. Maar toen ik de eerste tentoonstelling hield van rommelmarktschilderijen [Brand Library, Glendale, 1990] dacht ik: “Hiervan moet ik er meer hebben.” En in plaats van eindeloos tweedehandszaakjes af te lopen, ging ik meestal naar de vlooienmarkt. Dat ging sneller en ik had ook wat meer geld te besteden.
Maar ik word niet alleen maar geboeid door cultuurdingen. Toen ik afgelopen Kerstmis met mijn gezin in Michigan was, reden we naar Canada en daar zag ik vuile sneeuwbanken die fantastische vormen hadden. Een soort golven waarop zich vuil had vastgezet als om te benadrukken hoe smeltende sneeuw eruitziet. In zoiets kan ik helemaal opgaan. Ik kan naar veel dingen kijken en erin opgaan. Zo kan ik ook kijken naar de stijl van de inkttekeningen van stripboektekenaar Joe Sinnot. Het is als een ziekte die zich dan voordoet, bij het kijken. Ik vind er altijd wel manieren voor om die aandoening te illustreren.
Is dat een formalistische obsessie?
Het is iets wat bezit neemt van mijn geest: het idee om kunst te maken uit een toevallige combinatie van God en de autosnelweg. Het hoort bij de krankzinnigheid van het mens-zijn om te denken dat jij kunt doen wat God doet.
Catherine Taft is curator en schrijver, Los Angeles
Catherine Taft is curator en schrijver, Los Angeles
Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen
Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen
Catherine Taft