metropolis m

BOEK
Joost Heijthuijsen, Jan Jaap Knol, Taco de Neef & Steven van Teeseling (red.)
Zonder titel: Amateur en professional in de beeldende kunst

Het is een opvallende ontwikkeling dat de cultuurfondsen, met het ministerie van OCW op de achtergrond, hun eigen kritiek organiseren. Recent verscheen op initiatief van het Fonds BKVB (inmiddels opgegaan in het Mondriaan Fonds) en het Fonds voor Cultuurparticipatie de essaybundel Zonder titel, over de relatie tussen amateurs en professionals in de kunstwereld. Het is de meest recente editie van een reeks waarvoor de cultuurfondsen telkens verschillende spelers uit het veld vragen om op een actueel thema in het kunstbeleid te reflecteren. Eerder verschenen onder meer een bundel over internationaal cultuurbeleid (All that Dutch, 2005), over kunstsubsidies (Second Opinion, 2007) en over volkscultuur (Splitsen of knopen?, 2009).

In Zonder titel voeren veel auteurs de amateur op als enthousiast deelnemer aan de kunsten. Er spreekt de verwachting uit dat betrokken amateurs kunnen helpen de bestaande kloof tussen de professionele kunst en het lekenpubliek te dichten. Zo beschrijft Nina Folkersma de hernieuwde aandacht voor het tekenen: van wereldwijde Drink and Draw-avondjes tot het Holland’s Next Modeltekenen, een initiatief van kunstenaars Nathalie Bruys en Willum Geerts, en de tekenshow A Perfect Day in Amsterdam, waaraan zowel professionele als amateurtekenaars deelnemen. Aan het woord komen ook Erik Kessels, befaamd liefhebber van amateurfotografie, Angelique Spaninks, directeur van MU in Eindhoven, waar zij het grensvlak tussen professional en amateur onderzoekt, en kunstenaar David Bade, die graag met zijn publiek aan de slag gaat. Maar ook critici als Camiel van Winkel en Jorinde Seijdel krijgen de ruimte. Beiden waarschuwen voor de onvrijheid die dreigt bij de huidige zucht om professionalisering, die paradoxaal genoeg nu ook de amateur in zijn greep heeft. Aandacht van vrienden en familie is niet langer voldoende. De amateur wil zich meten met professionele kunstenaars en een ‘echt’ publiek. De ZomerExpo in het Gemeentemuseum Den Haag en het tv-programma De Nieuwe Rembrandt zijn twee recente, veelbesproken voorbeelden van platforms waar deze wens ? mogelijk ? in vervulling gaat.

Complicerende factor in de huidige relatie tussen amateur en professional is dat de hedendaagse kunst vele verschijningsvormen kent, waarbij de beheersing van een medium lang niet de enige graadmeter voor kwaliteit is. Kunstcriticus Sacha Bronwasser beschrijft in haar bijdrage dan ook de dilemma’s waarmee zij als jurylid van Het Vierkante Ei, een wedstrijd voor amateurkunstenaars, werd geconfronteerd: ‘Is de naïeve charme van dat kartonnen beeld nu de bedoeling of niet? Is technische perfectie interessant? Heeft de maker die ironie in het werk gelegd of willen wij dat er in zien?’ Toch is zij juist door die ervaring het onderscheid scherper gaan zien. Het grote verschil is volgens haar de afstand die professionele kunstenaars tot hun werk ontwikkelen. Zij moeten strategisch nadenken over keuzes die zij maken en de stappen die zij zetten. Ze noemt het een ‘balanceeract’ tussen vergaande betrokkenheid en afstand, ‘die geen hang naar veiligheid en garanties toestaat’. Liefhebben alleen is niet voldoende.

Bronwassers schets van het professionele kunstenaarschap komt overeen met het beeld ervan dat naar voren komt in de studie die Camiel van Winkel, Pascal Gielen en Koos Zwaan recentelijk hebben verricht naar de veranderende opvatting over de hedendaagse professionele kunstenaar, onder de titel De hybride kunstenaar. Het onderzoek werd uitgevoerd onder verschillende generaties alumni van een vijftal beeldende kunstopleidingen in Nederland en Vlaanderen. De auteurs stellen dat ‘hoe beter kunstenaars in staat zijn een kritische visie te ontwikkelen op de culturele en maatschappelijke aspecten van het kunstenaarschap, en hoe beter ontwikkeld het discursieve kader is waarin zij hun artistieke werkzaamheden plaatsen, des te meer kans maken zij om een blijvend succesvolle beroepspraktijk op te zetten.’

Een kunstenaar is niet zozeer iemand die weet hoe iets te maken, maar vooral wat het betekent om iets te maken. Juist die inhoudelijke positionering van kunst vergt veel tijd en inzicht. Uit het onderzoek blijkt dat kunstenaars die naast hun kunstpraktijk een baan hebben of veel in opdracht werken, meer moeite hebben om hun autonome werk op een hoger niveau te brengen. ‘Hybride kunstenaars’ (waarvan autonome en toegepaste praktijken zodanig door elkaar heenlopen dat deze niet meer van elkaar te onderscheiden zijn) en ‘monolithische kunstenaars’ (zij die al hun tijd aan een autonome kunstpraktijk kunnen besteden) blijken verhoudingsgewijs het succesvolst in de kunstwereld. De onderzoekers laten in harde data zien dat te veel nadruk op het ondernemerschap van kunstenaars de kwaliteit van hun beeldende werk in het nauw brengt.

Of de betrokkenheid van de amateur het draagvlak voor de kunst werkelijk kan vergroten, wordt uit de bundel Zonder titel niet echt duidelijk. Dit komt grotendeels door de kakofonie die 24 verschillende opinies samengebracht in 21 artikelen op 190 pagina’s opleveren. Dat is een problematisch aspect van een dergelijk debat: er is geen moderator die de boel aan het eind nog even samenvat. En hoewel zo’n divers en openbaar gevoerd gesprek heel transparant oogt, is het onduidelijk op welke manier eventuele conclusies tot nieuw beleid zullen leiden. Wat dat betreft biedt een degelijk onderzoek als dat van Van Winkel, Gielen en Zwaan meer concrete resultaten voor nieuw beleid. Daarnaast kunnen bestaande aannames over nut en efficiency met data worden gepareerd of genuanceerd. Een essaybundel biedt fijn, soms zeer enthousiasmerend grasduinmateriaal, maar om het huidige, harde politieke debat te voeren kan de kunstwereld maar beter goed beslagen ten ijs komen.

Lotte Haagsma

kunsthistoricus en redacteur van ArchiNed, Rotterdam

Joost Heijthuijsen, Jan Jaap Knol, Taco de Neef & Steven van Teeseling (red.), Zonder titel: Amateur en professional in de beeldende kunst, nai010 uitgevers, Rotterdam 2012, ISBN 978-90-5662-869-7

Camiel van Winkel, Pascal Gielen & Koos Zwaan, De hybride kunstenaar. De organisatie van de artistieke praktijk in het postindustriële tijdperk, Expertisecentrum Kunst en Vormgeving, AKV|St.Joost, ’s-Hertogenbosch/Breda 2012. Gratis te downloaden via: http://lectoratenakvstjoost.com/2012/03/08/lbk-onderzoeksrapport-de-hybride-kunstenaar/

Lotte Haagsma

Recente artikelen