metropolis m

De kunsttempel is niet meer. Werd in het vorige nummer de kunstpaus dood verklaard, ook zijn onderkomen is niet meer veilig. Er is geen museum in Nederland dat in de afgelopen jaren vijftien niet is verbouwd. Vooral de entree blijkt een geliefd object van renovatie, vooral de laatste paar jaar. En dan graag met veel glas.

De achtergrond van het museum zoals wij dat kennen ligt in de koninklijke collecties die begonnen met objecten in de Kunst- en Wunderkammern, vol kostbare en exceptionele artefacten en naturalia. Daar kwamen later andersoortige kostbare objecten bij, zoals religieuze voorwerpen en hoogwaardige kunstnijverheid. Deze werden zorgvuldig van de buitenwereld afgeschermd, simpelweg vanwege hun vaak fragiele en/of kostbare karakter.

Bij oude musea is dit nog goed te zien: de architectuur is geheel gesloten, en heeft het karakter van Griekse tempelbouw met hier en daar een vleugje christelijke kerkarchitectuur. Het is in die zin niet toevallig dat het Rijksmuseum werd ontworpen door Pierre Cuypers, een architect die vooral naam maakte als ontwerper van honderden kerken. De bijnaam Cuypers Kunstkathedraal komt dus niet uit de lucht vallen. Dat bij de afgelopen verbouwing de originele looproutes en indeling zijn hersteld neemt niet weg dat er nu sprake is van een entree waarbij glas de hoofdrol speelt: de gehele lengte van de fietstunnel geeft aan weerszijden zicht op de binnenhoven van het museum die aan een kant is getransformeerd in beeldentuin en aan de andere kant de winkel en koffiebar herbergt.

Glazen huis

Binnen de kerkarchitectuur symboliseert glas het goddelijke licht. Bij de musea dient ze een ander geloof, dat in transparantie. Musea willen in de huidige samenleving graag uitstralen voor iedereen open te staan. Ze hebben niets te verbergen, zo de suggestie. In tegendeel.

De verbouwing van het Tweede Kamer gebouw uit de jaren tachtig mag als voorbeeld gelden van deze symbolische orde. Het materiaal bestaat voornamelijk uit graniet en glas, dat respectievelijk stabiliteit en openheid symboliseert. ‘Passanten, bezoekers en politici moesten zich welkom voelen in een huiselijke sfeer en niet worden geïntimideerd door een machtsvertoon van grote façades’, heette het in de begeleidende tekst. Het mes snijdt aan twee kanten: de openheid faciliteert zowel de controle van de burger op de politiek, als de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiger bij de maatschappij.

In de denkbeelden van Michel Foucault speelt de toepassing van glas en staal in de openbare ruimte een belangrijke rol: het maakt hem overzichtelijker en zorgt zo voor de beheersbaarheid van de burger. De toename van het glas tekent de toename van de controlemaatschappij. De burger weet dit en neemt voorzorgsmaatregelen; hij houdt zich aan de regels omdat de mogelijkheid van controle aanwezig is. Er is sprake het internaliseren van de orde van het gezag.

Ook binnen de museumarchitectuur valt die tweeledigheid van transparantie terug te zien. Het museum stelt zich zichtbaar open via een directe en open verbinding met de straat, in de hoop op meer publiek, zoals de politiek dat van hem eist. Het toont zicht ontvankelijk, ook voor zijn mening, die steeds vaker in het beleid wordt verdisconteerd. En tegelijk laat het zich controleren, van buitenaf, door zowel de politiek, als de bevolking. Zij hebben niets te verbergen.

Etalage

Het lokken van de bezoeker door middel van een visueel voorproefje doet denken aan een etalage. De recente verbouwing van Witte de With Centre for Contemporary Art is hier een sprekend voorbeeld van. Gesitueerd in een voormalig schoolgebouw, een plek van studie, is de gevel deels opengebroken in lange strepen glas. De (voorheen) argeloze voorbijganger kan nu zien dat er binnen een tentoonstelling plaats heeft: de instelling is nu zichtbaar verbonden met de straat en de stad. In het jargon van de retail heeft de etalage een zogeheten brugfunctie: de etalage bevindt zich op de grenslijn tussen straat en winkelvloer, tussen voorbijganger en klant. Zij is een grens en een drempel, die de voorbijganger uitnodigt klant te worden. De etalage werkt drempelverlagend. Directeur Defne Ayas maakte bij de opening zelfs de vergelijking met een Gucci winkel.

Frappant feit is dat het diezelfde brug is die bij het (voormalig) NAi tijdens de laatste verbouwing is verdwenen. Het moeilijk begaanbare, ogenschijnlijk gammele ding waarmee het instituut voorheen betreden diende te worden, is ingeruild voor een platform met een rode loper. De actieve handeling van het ‘omhooggaan’ – ascenderen, of verheven worden boven het dagelijkse – is binnen de museumarchitectuur in Nederland over de gehele linie compleet verdwenen. Het symbolische idee dat het museum op een voetstuk staat en er een fysieke handeling verricht moet worden om dit niveau te bereiken bestaat niet meer – ofschoon dit bij de archetype als het Altes Museum in Berlijn, naar Grieks voorbeeld zozeer het geval was. Kunstbezoek vereist geen inspanning meer, kunst is niet iets verhevens, zij is van en voor iedereen.

MoMA

‘They say the exterior was cold and made the MoMa seem like an exclusive destination.’ zei Museum of Modern Art directeur Glenn Lowry. De op stapel staande verbouwing voorziet dan ook in een rechtstreekse opening naar de straat, waarbij glas een belangrijke rol speelt bij het zichtbaar maken van wat er binnen gaande is. Ole Bouman, voormalig directeur van het NAi, gebruikte bij diens verbouwing woorden van gelijke strekking: ‘Voorheen zagen de mensen het abstracte woord instituut staan en dan moesten ze ook nog een loopbrug over om bij de ingang te komen. Die drempel willen we wegnemen.’ Daarbij werd het gratis toegankelijke deel van het instituut vergroot, want het NAi moest toegankelijker worden, omdat het werd gezien als een bastion. Door het te openen op straatniveau wordt het letterlijk meer openbaar én het wordt zichtbaar dat ze een ander verhaal vertellen over het gebouw in de stad: minder monument meer omgeving.

In het Stedelijk is de omgeving ook meegenomen bij de verbouwing. Het voorliggende plein is passief onderdeel van het museum. Door de glazen wand is er geen echte visuele scheiding tussen binnen- en buitenruimte, onder verwijzing naar Centre Pompidouin Parijs, de protagonist van dit concept. De grote trap van het Stedelijk ligt niet meer bij de ingang, maar aan de achterkant, dus ook hier is de entree moeiteloos. Er hoeft niet meer geklommen te worden.

Façade af

Robbrecht en Daem, de architecten van de verbouwing van het Boijmans van Beuningen, dat in 2003 heropende, bewogen in hun statement al weg van idee van de kunsttempel, richting een ‘museologisch laboratorium’. De werd een doorschijnend ‘gordijn’ dat doorkijkjes biedt naar de nieuwe museumbibliotheek en de nieuwe moderne beeldengalerij erachter. Robbrecht en Daem komen zo tegemoet aan een andere eis (die ook bij Witte de With explicieet aanwezig was): meer openheid naar de straatkant krijgen. Het is gemeengoed geworden in Nederland museumland. Er zijn nog maar een paar musea die bolwerk durven te zijn, zoals de oudbouw van het Van Abbemuseum en het Gemeentemuseum. Maar zelfs daar zijn recentelijk verbouwingen verricht die enekel museale voorzieningen en vooral de horecavoorziening, buiten het bolwerk plaatsen (respectievelijk de nieuwbouw in Van Abbe en GEM in Den Haag)

Ook het Mauritshuis moet eraan geloven. Bij het binnenkort na verbouwing te openen museum. Het originele gebouw blijft ‘de hoofdrolspeler’ en de nieuw gebouwde ruimte wordt ‘de ondersteuning, de enscenering’ aldus de directeur Emilie Gordenker. Kunsthal verbouwer OMA geeft aan dat de instelling ‘op deze manier [de verbouwing] mee groeit met haar tijd, waarin culturele instellingen geacht worden verschillende bronnen van inkomsten te genereren.’ Vandaar de verbeterde horeca, uitgebreide winkel en grotere entree. In het Centraal Museum werkt men aan een gelijksoortige verbouwing. Ook hier een nieuwe ingang en de komst van een altijd toegankelijke horecavoorziening. De gehele verbouwing moet de bezoekersvoorzieningen zoals horeca, entree, winkel en auditorium verbeteren. Tevens wordt de verhuurruimte geoptimaliseerd en een meer open toegankelijke uitstraling gecreëerd. En oh ja, ook het expositieoppervlakte wordt vergroot. In de economie van het verbouwende museum voor hedendaagse kunst lijkt dat enkel nog bijzaak.

Vincent van Velsen studeert kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden

Vincent van Velsen

is redacteur Metropolis M en conservator Stedelijk Museum Amsterdam

Recente artikelen