Brussel Biënnale 1
Brussel Biënnale 1
Een biënnale staat zelden los van de stad waarin ze is ingebed en dat geldt ook voor de Brussel Biënnale 1. Niets is eenvoudig of voorspelbaar in Brussel en hetzelfde gaat op voor deze eerste editie van een biënnale die al in 2007 van start had moeten gaan. Budgettaire problemen gooiden toen roet in het eten, maar geldgebrek is niet het enige probleem. Dat Brussel zo lang geen biënnale voor hedendaagse kunst had (om maar te zwijgen van een zichtbaar, internationaal fungerend kunstbastion) heeft veel te maken met de verdeelde identiteit van België. Vlaanderen steunt graag culturele initiatieven, het Franstalige Wallonië eventueel ook, maar Brussel zit daar tussenin en dan begint in de regel het getouwtrek. Toen de biënnale voor het eerst voorgesteld werd aan de pers verlieten Franstalige journalisten ontstemd de zaal. Te Vlaams, te Nederlandstalig: de Waalse kranten stonden er vol van. De Brussel Biënnale 1 is ‘een initiatief van de Vlaamse Gemeenschap’, zo kun je nog steeds overal lezen. Voor een beetje Waal is dat een doorn in het oog, maar in feite is het een lintje voor degene die betaald heeft. De Franse gemeenschap stak immers geen geld toe, Brussel en de Vlaamse gemeenschap wel. Dus streken Brussel en Vlaanderen met de eer.
Op de persopening was het Belgische conflictmodel het voornaamste onderwerp. En ook de catalogus is ‘opgedragen aan de burgers van België en hun behendigheid om oneindig hervormingen te overleven’. Voor nogal wat curatoren is Brussel het armageddon van de beschaafde wereld: er is geen geld, er zijn geen partners en er is geen noemenswaardige interesse. In een dergelijke situatie moet men creatief zijn en dat probeerde artistiek directeur Barbara Vanderlinden door samen te werken met Belgische en buitenlandse musea en instellingen. Die organiseerden elk een tentoonstelling en stonden ook garant voor de kosten. De aanvankelijke kritiek – dat Vanderlinden de verantwoordelijkheid op anderen had afgeschoven – was misschien terecht, maar het was nog eerder een kwestie van centen. De Brussel Biënnale 1 met tien curatoren en zeven instellingen is met andere woorden een financieringsmodel dat kunst mogelijk maakt in de hoofdstad van Europa.
In de slipstream van Buergels Documenta wordt ook op de Brussel Biënnale 1 een modernistische kaart getrokken. ‘Modernisme hergebruikt’ is de ondertitel van een vrij letterlijk op te vatten concept. De biënnale vindt immers plaats in merkwaardige, modernistische panden zoals het gerecyclede culturele centrum in het metrostation Anneessens. De hoofdlocatie is het in der haast ontruimde postsorteercentrum naast het Zuidstation. Op de persconferentie rook het er nog naar zeep en allesreiniger. Het enorme gebouw van de Brusselse vervoersmaatschappij MIVB was in ijltempo klaargestoomd voor tentoonstellingen van onder meer Witte de With, B.P.S.22 en BAK, samen met het Van Abbemuseum.
Show Me, Don’t Tell Me van Witte de With springt eruit als de best afgewerkte, maar ook de meest klassieke tentoonstelling uit de reeks. Je vindt er werk met een politieke of historische dimensie, maar toch worden kunstenaars niet strak aan de modernistische teugel gehouden. Zo is Pieter Vermeersch aanwezig met een in rijtjes geordende fotocollage. Aan de vooravond van de biënnale had hij glasplaten in rood, geel, blauw en wit geschilderd en dat uitvoerig op foto vastgelegd. Het proces leverde 6700 kiekjes op waarmee Vermeersch een bijna tien meter lang ‘werkspoor’ had gevormd. De deportatie-bus van Silke Wagner is een politiek explosief werk. Het busje heeft door drie Duitse steden gereisd en is door politieke organisaties omgebouwd tot functioneel informatiepunt. Dat het niet om fictie maar om harde feiten ging kun je nalezen in het reisverslag in de catalogus.
Anselm Franke van Extra City haakte als enige van de curatoren in op de Belgische geschiedenis. In zijn Letter to Leopold heeft hij het over het bloedbad dat koning Leopold II aanrichtte in Congo, en over de (ontbrekende) sporen daarvan in België. Rondom Leopold en het Europese kolonialisme nodigde Franke elf kunstenaars uit, onder wie Peter Krüger met 0-6-OT, een korte film over een oude Belgische trein type 0-6-OT, die hij vond in de voormalige Belgische kolonie.
In het postgebouw was op uitnodiging van B.P.S.22 werk te zien van Mounir Fatmi, die de modernistische mythe tracht te ondergraven met installaties over architectuur en de tijdsgeest. Zo maakte hij een skyline met videobanden en een hele berg afgerolde filmtape, en toont hij een schaalmodel van een stad die naar de hoogte én naar de diepte reikt. Zijn werk Fuck Architects laat een sterke indruk achter: alsof het modernisme hier met een stevige klinknagel in de Brusselse bodem wordt geslagen.
BAK en het Van Abbemuseum kwamen naar Brussel met Once is Nothing, een remake van een project dat Igor Zabel ooit bedacht voor de Biënnale van Venetië in 2003. De bezoeker treft echter slechts witte muren en lege ruimtes aan in een opstelling van Josef Dabernig. Het beloofde werk van kunstenaars als Pawe? Althamer, Simon Starling en Roman Opa?ka is niet fysiek aanwezig. Het enige wat er te ‘zien’ is, zijn kleine catalogi met afbeeldingen van de kunst die er had moeten zijn. Ze liggen opgestapeld in dozen, klaar om mee te nemen.
Waarom nog deelnemen aan een zoveelste biënnale en zich opnieuw richten op het thema van moderniteit, vroegen Charles Esche en Maria Hlavajova zich af met Once is Nothing. Inderdaad: tegen de achtergrond van het lastige Brussel zou zelfs alleen een catalogus, zonder bijbehorende tentoonstellingen en gedonder met budgetten heel wat logischer zijn. De lege ruimtes van Once is Nothing ogen overigens vrij verwarrend, zonder bijkomende informatie heb je geen idee dat hier een standpunt verdedigd wordt. En ongelukkig genoeg vind je op dezelfde verdieping een afgesloten ruimte die wél zomaar leeg bleef.
De laatste kunstenaar die ik aantrof in het postsorteercentrum was Koen Theys met zijn film PATRIA, met aandacht voor een groep slapende rijkswachters, begeleid door slogans in de drie landstalen (Frans, Nederlands en Duits). Volgens hem zou zijn filminstallatie het eerste kunstwerk zijn dat bezoekers moesten aantreffen. Op de perspreview werd echter een andere trap gebruikt waardoor Theys juist aan het einde van de tentoonstelling bleek te zitten. Een beetje chaos, een handvol misverstanden, een streepje onduidelijkheid, maar toch kunst met een bodem; het is kenschetsend voor de hele biënnale.
Even verderop was de presentatie van het MuHKA te zien in het zogeheten premetrostation Anneessens. Een allesbehalve evidente plek. Nadat ik vruchteloos aan allerlei gesloten deurtjes had gerammeld vond ik de tentoonstelling in een surrealistische, ondergrondse ruimte die veertig jaar geleden al was ontworpen als cultureel centrum. Bijna niemand wist van het bestaan van de zalen af, behalve een paar MIVB-employees die er modelbouwtreintjes lieten rijden. Samen met de stofnesten waren ze eruit gejaagd voor Horizon & Underground, een met stijl ingekleurd project rondom verstedelijking, utopie en globalisatie. Centrale figuur is de architect Luc Deleu en zijn pleidooi voor een globale urbanisatie (in tegenstelling tot stedelijke ontwikkeling op het niveau van een regio of een land). De buitenproportionele plannen en maquettes van Deleu zijn er geflankeerd door wereldvisies van Le Corbusier, Juliaan Schillemans of Paul Otlet. Architectuur met een imaginaire, zelfs visionaire grondslag in een onwaarschijnlijk pand in Brussel: van deze biënnale kun je veel zeggen, maar niet dat ze eenduidig of voorspelbaar is.
Els Fiers