metropolis m

Altijd als we met de auto langs het nieuwe NAVO hoofdkwartier  Brussel binnenrijden via de Haachtsesteenweg, en recht op de open poort van de tramremise van Schaarbeek afgaan, zien we onszelf heel even — een fractie van een seconde — dat uitnodigende zwarte gat inrijden, alsof het een van de tunnels is, een van de toegangen tot Brussel, een ander Brussel — maar dan buigt de weg iets naar links en rijden we er vlak langs, richting de ring.

 

Brussel is onmogelijk. Het kan niet bestaan, maar het bestaat. Het is de hoofdstad, maar of dat zo wordt ervaren? Brussel lijkt soms vooral bevolkt door niet-Brusselaars. Een stad van minderheden, of beter gezegd: een stad zonder meerderheid. Een stad die in delen uiteenvalt. Is het wel een stad?

Brussel is grijs en vuil en lelijk, het regent er altijd en het is er bovendien niet veilig. Dat hoor je vaak. Ontegenzeggelijk doet de stad zijn best niet voor je. Beschaafd, maar onverschillig. Jíj moet je best doen voor de stad. Niet iedereen lukt dat, of niet voor langere tijd, maar het is wel een verklaring voor de aantrekkingskracht die er vanuit gaat. De moeite maakt het de moeite. Brussel is een werkwoord, hoorden we iemand zeggen.

Ontheemdheid kunt je delen, het kan je verbinden met anderen, hoe vreemd dat ook klinkt. Het zijn wel kwetsbare verbindingen, iedereen houdt er alvast rekening mee dat de ander zomaar ineens verdwenen kan zijn. De sociale kringen waarin je je begeeft veranderen voortdurend. Alles is altijd tijdelijk. En dat verklaart de aanvankelijke openheid die de stad de vreemdeling toont.

In Brussel wonen is één ding, Brusselaar worden is een tweede, dat is een job. Zolang je als vreemdeling officieel niet bestaat is alles prima, maar waag het niet enige substantie aan te nemen, op een of andere manier zichtbaar te worden voor gemeentelijke, gewestelijke, of federale diensten. Dat is een vergissing! Zelfs geboren Brusselaars houden die het liefst op een zo groot mogelijke afstand. De stedelijke chaos is zo groot, en de verschillende overheden hebben er zo weinig grip op, dat als ze je eenmaal bij een mouw hebben ze niet meer loslaten. Hoe meer je tegenstribbelt hoe strakker het bureaucratisch netwerk zich om je zal sluiten, totdat je niet meer beweegt. Bureaucratieën zijn rationeel opgezet en efficiënt georganiseerd, maar moeten natuurlijk wel voortdurend aan de werkelijkheid worden getoetst. Zo niet in Brussel, daar ligt de laatste toetsing — als die al heeft plaatsgevonden — in een heel ver verleden, met onwaarschijnlijk inefficiënt en irrationeel opererende overheidsdiensten als gevolg. Fascinerend — voor een buitenstaander.

De vorige alinea’s kunnen evengoed worden geschrapt. Klakkeloze uitspraken over Brussel zijn onmogelijk. De onoverzichtelijkheid van de stad vraagt weliswaar om een heldere, allesomvattende karakterisering, maar de stad is niet te overzien. De stad laat zich niet lezen.

In de stations hangen lichtbakken aan de muur met de kaart van alle metrolijnen van de stad. Steeds is er een cirkel uitgesneden ter grootte van een euromuntstuk. Het is de plaats van het station waar je op dat moment bent. De elegantie van deze typografische oplossing verraste ons. We stelden ons voor hoe de overgebleven cirkelvormige stukjes metrokaart van de werktafel waren geveegd, van de hand in de prullenbak — of zou de anonieme ontwerper ze bewaard hebben?

Als je de kaart bekijkt is de plaats waar je bent overbelicht, als de zon in een helderblauwe hemel. De lege cirkel valt zo ongeveer samen met je eigen blikveld, en beslaat dus het deel van de stad waarvoor je de abstractie van een plattegrond niet nodig hebt. Je kunt het met eigen ogen zien.

Metrostations zijn ook eigenlijk een soort gaten in de stad, verzamelplaatsen die weliswaar een even unieke geografische locatie bezitten zoals alle andere maar zich door hun grote onderlinge gelijkenis of onbestemdheid niet eenvoudig weten te hechten in de hoofden van de reizigers. Niet-plekken2 worden ze wel genoemd, maar dat is natuurlijk onzin. Je ziet ze alleen moeilijker. Niet alles wat denkbaar is kan ook in werkelijkheid bestaan.

Toen we laatst foto’s van de metrokaart maakten op De Brouckère drong het tot ons door hoe het overbelichte gat in de metrokaart in feite ook de explosie op metrostation Maalbeek weergeeft, vier haltes verder, drie jaar geleden — de jaarlijkse herdenking was net geweest.3

Drie jaar geleden nodigden François Aubart en Benjamin Seror ons uit om een tekst te schrijven die zou worden voorgelezen in een bar in Toulouse. Les mots bleus heet het initiatief, er had al een editie plaatsgevonden in Parijs en er zouden nog edities volgen in andere steden. In verschillende cafés in de stad zou steeds een tekst van een andere kunstenaar worden voorgelezen. Iemand zou onaangekondigd — en voor een groot deel van de cafégangers onverwacht — beginnen met voorlezen. Er verzamelde zich een groep luisteraars. In de loop van de avond trokken steeds groter wordende groepen door de stad van bar naar bar.

In 1840 schreef Edgar Allen Poe het korte verhaal ‘The Man of the Crowd’. Een soort detective, maar dan niet meer dan het geraamte ervan, ontdaan van alle aankleding die detectives hun commercieel aantrekkelijke dikte geeft. 

De verteller zit in een café en ziet een eindeloze stroom mensen buiten langs het raam voorbijtrekken. Een niet nader genoemde ziekte heeft hem buitenspel gezet, hij is herstellende, voelt zijn krachten toenemen, maar is nog steeds een buitenstaander. Hij observeert. Hij legt categorieën aan, constateert verschillen die al preciezer en gedetailleerder worden, en langzamerhand valt de menigte voor hem uiteen in steeds duidelijker te onderscheiden individuen.

Dan verschijnt er een gestalte in zijn blikveld waarop zijn verzamelde kennis geen vat krijgt: een oude man die door de verteller zoveel verschillende en tegenstrijdige eigenschappen krijgt toegedicht dat hij er feitelijk geen enkele bezit. De man laat zich eenvoudigweg niet lezen. Angst en het verlangen meer te weten strijden om voorrang. De verteller zet een achtervolging in. Tot ver in de volgende dag dwalen beiden mannen door de straten van Londen. De oude man slaagt erin om steeds in het midden van de menigte te blijven, een menigte die constant in beweging is, gevormd en vervormd door de architectuur van de stad, een menigte die opgaat in andere menigtes, die inkrimpt, eindeloos afsplitst, uitdunt en dan weer aangroeit, zoals menigtes dat doen, onnavolgbaar voor iedereen, behalve voor deze naamloze man. De verteller geeft — doodmoe inmiddels, zijn achtervolging op. “Deze oude man,’ zei ik uiteindelijk, ‘is bij uitstek het type en de genius van de zware misdaad. Hij weigert alleen te zijn. Hij is de man van de menigte.”4

Een verhaal zoals dit van Poe zou de ervaring van de stedelijke ruimte tussen de verschillende bars in Toulouse sterk intensiveren. Het zou de lopers ontvankelijk maken. Op zoiets waren we uit, en in een vlaag van overmoed besloten we het verhaal van Poe voor Les mots bleus te herschrijven vanuit het perspectief van de man van de menigte.5 Een omkering, als een zwarte spiegel. Het negentiende-eeuwse Londen van Poe dat we vanzelfsprekend niet konden kennen zouden we dan eenvoudigweg vervangen door het Brussel van de eenentwintigste eeuw.

We hebben veel door Brussel gelopen. Heel veel, en we doen het nog. Je kunt een stad niet kennen als je er niet helemaal omheen en doorheen bent gelopen; en je kunt veranderingen niet waarnemen als je dat niet blijft doen. Alleen lopend kun je ervaren hoe Brussel een stad van abrupte overgangen is. Je slaat een hoek om en ineens is de straat van karakter veranderd — alsof je gedachten even waren afgedwaald, maar nee, het gebeurt in een fractie. De tegenstellingen kunnen ook vrij groot zijn, en de overgangen drastisch. Een groot duur pand in het bezit van een enkele familie naast een bouwval met talloze verhuurde kamertjes met toiletten zonder spoeling en een armetierige cornershop op de begane grond, en dan een hippe wijnbar aan de overkant van de straat.

We liepen een van de perrons van Brussel-Zuid af, van voor tot achter via de trappen aan de beide uiteinden, als een alternatief voor de Van Volxemlaan die parallel aan het spoor loopt, langs de vreemde zuilengalerij in de richting van Vorst. De tijdenborden waren leeg, er werd geen trein verwacht. Het was niet eens zo lang geleden, maar de NMBS (de Belgische spoorwegmaatschappij) hanteerde toen nog een tamelijk afwijkend, mechanisch systeem voor het weergeven van de vertrektijden, dat inmiddels is vervangen door die generieke elektronische schermen die je overal ziet: kleine zwarte cilinders die konden draaien met een gele stip er op, gerangschikt in zeven rijen van vijf voor elk te maken cijfer of letter. We waren stil blijven staan onder een van de borden en namen een wachtende houding aan, om niet op te vallen, om niet af te wijken van de andere mensen op het perron die gewoon stonden te wachten. Er werden dan wel geen treinen verwacht, maar helemaal leeg was het tijdenbord niet: er stond één gele stip in het midden: de punt die de uren van de minuten onderscheidt. Een punt die niet hoeft te veranderen, die niet hoeft te bewegen en dus niet beweegt. Een van ons maakte een foto. Het lukte niet meteen.

Geen vertrektijden, geen bestemmingen, en tegelijkertijd alle vertrektijden, alle bestemmingen. Met de blik gericht op de onbeweeglijke punt was het alsof de uren en minuten zo snel voorbij trokken dat we ze niet meer konden waarnemen. Alsof we heel traag leefden. Alsof de tijd versneld door ons heen trok.

Zeventig jaar geleden schreef Emil Cioran: ‘In de volzin van de tijd zijn de mensen ingevoegd als komma’s, terwijl jij, om hem te stoppen, je onbeweeglijk hebt gemaakt als een punt’6, en nu, tijdens het overtypen, dringt het besef door een zin te zijn begonnen die zich niet laat afmaken

gerlach en koop

zijn beeldend kunstenaar

1 Vertaling van ‘Deskism’, eigendunk ontleend aan een papieren werkelijkheid, uit Edgar Allan Poe, De man van de menigte, Amsterdam 2007 (1840), p. 275 (vertaling Paul Syrier).

2 Marc Augé Non-places, Introduction to an Anthropology of Supermodernity, New York 1995 (1992).

3 Er is inmiddels een monument geplaatst, voortgekomen uit een wedstrijd — om verschillende redenen is het heel onverstandig om voor zoiets een wedstrijd uit te schrijven, daar kan nooit iets goeds uit voortkomen, en er is ook niets goeds uit voortgekomen. Terwijl er al een monument was, en is: de metrokaart van Brussel waarvan de cirkel van station Maalbeek ontbreekt, precies zoals die ook nu nog gewoon op het perron hangt. Er had een ongelimiteerde editie van gemaakt kunnen worden die altijd in druk zou blijven, verkrijgbaar op het station zelf.

4 Edgar Allen Poe, The Man of the Crowd, London 1978 (1840), p. 515: ‘The old man,’ I said at length, ‘is the type and the genius of deep crime. He refuses to be alone. He is the man of the crowd.’ 

5 Emil Cioran, Een kleine filosofie van het verval, Groningen 2017 (1949), p.52 (vertaling Pieter Appels).

gerlach en koop

is een kunstenaarsduo

Recente artikelen