De Belgische school – fotograferen voorbij de realiteit
‘If your photographs are not good enough, you are not close enough.’ De legendarische uitspraak van de Amerikaanse oorlogsfotograaf Robert Capa geldt nog steeds als één van de gouden regels van de reportagefotografie. Toch staat in België een generatie fotografen op die haar onderwerpen juist benadert door een stap achteruit te zetten en in bijna essayistische combinaties van foto’s meer aandacht te schenken aan de verhalende kant van fotografie.
Waar het ooit volstond om met je Leica-kleinbeeldcamera de straten van Amsterdam of de snelwegen van de Verenigde Staten af te struinen op zoek naar een beslissend moment, kun je vandaag geen foto meer maken in de openbare ruimte zonder ook een met een smartphone, telelens of LOMO LC-A uitgeruste collega in beeld te hebben. Klassieke reportagefotografen moeten tegenwoordig wat anders verzinnen om te gaan waar niemand ze voorging. Een oplossing is om simpelweg verder weg te trekken. De Belgische Volkskrant-fotografe Sanne De Wilde trok voor haar kleurrijke reeks over kleurenblindheid recent nog naar een atol in de Stille Oceaan en de Antwerpse fotograaf Nick Hannes zocht het al in onder andere de voormalige Sovjet-Unie en Dubai.
Een andere manier om je van je collega’s te onderscheiden is om langer te fotograferen. En dan gaat het niet over de sluitertijd, maar over de periode waarin je een bepaald onderwerp vastlegt. De Gentse documentarist Pieter-Jan De Pue nam al bijna tien jaar lang foto’s in Afghanistan voordat hij wereldwijd filmfestivals veroverde met de film The Land of the Enlightened, waarin hij samen met een bonte bende gewapende kinderen feit en fictie mengt.
De derde en wellicht ook de boeiendste weg die de hedendaagse Belgische fotografie is ingeslagen, laat de grenzen tussen fictie en non-fictie zo sterk vervagen dat geen van de makers zichzelf nog als reportagefotograaf zou omschrijven.
Fotofictie
Volgens de begeleidende tekst van Forward Escape into the Past, de tentoonstelling van Jim Campers die zowel in Museum M in Leuven als in De Brakke Grond in Amsterdam wordt getoond, zijn de onderwerpen van zijn fotoreeksen Let’s kill the moonlight (FC) en Intranaut respectievelijk de Amerikaanse terrorist Theodore Kaczynski en de filosoof en antropoloog Terence McKenna, maar je moet het gelezen hebben om het te weten. Het verband tussen de werken zelf, die gaan van abstracte en herkenbare landschappen tot stillevens en teksten, bestaat in de eerste plaats in het hoofd van de fotograaf en vervolgens pas in die van de toeschouwer.
Campers en collega’s als Eva Donckers, Dieter De Lathauwer, Tom Callemin of Jan Rosseel plaatsen zich met hun essayistische en in sommige gevallen bijna spirituele werkwijze in een traditie die deels terug te voeren is tot de poëtica in de fotografie van de onontkoombare Dirk Braeckman en de beeldende mystiek van Geert Goiris dicht bij huis, maar die internationaal ook sterk aansluiting vindt bij de poëtisch projectmatige aanpak van figuren als de Amerikaanse fotograaf Alec Soth.
Wat de meesten van deze Belgische kunstenaars delen met Soth, de maker van bedwelmend mooie reeksen als Sleeping by the Mississippi en Niagara, is een voorliefde voor het fotoboek. In interviews laat de binnenkort vijftigjarige Amerikaan zich weleens ontvallen dat hij steeds op zoek is naar een narratieve boog en een oprechte vertelling. Gelijkaardige gedachten vind je bij Eva Donckers, wier studie van toeristische hotspots, An Anthropology of The Tourist, zich ontpopt tot een Sothiaanse mengeling van landschaps- en portretfotografie. De recent afgestudeerde fotograaf liet in een interview met het Belgische magazine The Word optekenen dat ze vooraf niet noodzakelijk nadenkt over hoe haar beelden eruit komen te zien, maar vooral over wat ze precies wil vertellen.
Misschien leidt het denken in functie van een fotoboek als vanzelf tot een verhalende benadering van fotografie. Of wellicht vraagt de continue beeldenstroom die ons omringt wel om een narratieve ordening. Vaststaat dat de verhalende kant van fotografie steeds meer op de voorgrond treedt. De Brusselaar Jan Rosseel noemt zich onomwonden een ‘visuele verhalenverteller’ en in Belgian Autumn, een persoonlijk project dat hij zelf een ‘geconfabuleerde’ geschiedenis van de Bende van Nijvel noemt, bedrijft hij een vorm van essayistische documentairefotografie die de gaten in de realiteit met fictie opvult. Je kunt de letterlijk als een dossier opgevatte reeks van landschappen, kaarten, found footage en studiofotografie gerust een onderzoek noemen, maar dan wel een dat in universitaire kringen afgekeurd zou worden wegens manipulatie van de resultaten.
Oh, echt?
Fotografen als Campers, Donckers, Rosseel, Dieter De Lathauwer en Tom Callemin, die eveneens klassieke vormen als het portret, het landschap en het stilleven op een metafysische manier inzetten, gebruiken fotografie als een referentieel medium dat een rechtstreekse band heeft met wat ‘echt’ is, maar ze onthullen via de manier waarop ze beelden combineren ook iets over wat voorbij die ‘realiteit’ ligt. Een groot deel van de foto’s die deze kunstenaars maken lijken nog steeds, weliswaar sterk gestileerde, reportagebeelden en zijn dat strikt genomen ook. De functie is misschien niet langer puur documentair, maar een natuurbeeld van Geert Goiris is in principe even realistisch als een natuurbeeld van Anselm Adams. Misschien zelfs realistischer, aangezien die laatste voornamelijk in zwart-wit werkte. En zelfs Adams, toch de patroonheilige van iedere natuurfotograaf die na hem kwam, beweerde dat zijn beelden geen directe weergave waren van de werkelijkheid, maar van de manier waarop hij zijn onderwerpen aanvoelde.
Plaats je de subjectieve en zintuiglijke fotografie van deze nieuwe generatie Belgische fotografen in de klassieke theorie van spiegels en vensters van John Szarkowski, dan moet je vaststellen dat hun beelden functioneren als een raam op de wereld, maar wel een dat wordt bemiddeld via de denkwereld van de kunstenaars in kwestie. Zij stellen niet per se het realiteitsgehalte of de natuurgetrouwheid van de fotografie ter discussie, maar wel het waarheidsgehalte van de verhalen die ermee verteld worden.
Niemand die daarin zo ver gaat als Max Pinckers. De Brusselse fotograaf die tot vorig jaar nominee was bij het prestigieuze fotoagentschap Magnum, maar daar uiteindelijk niet werd toegelaten vanwege zijn ‘onorthodoxe’ omgang met traditionele fotojournalistiek, richtte dit jaar, samen met onder anderen Michiel De Cleene, The School of Speculative Documentary op. Pinckers toont zich met zijn werk, met het magistrale Margins of Excess over ontmaskerde bedriegers voorop, bewust van zijn positie in een wereld vol fake news en post-truth. Hij plaatst daar nieuwe, expliciet fabulerende strategieën tegenover die in hun creatieve omgang met de realiteit en met de manier waarop die realiteit doorgaans in beeld wordt gebracht een uitweg lijken te vinden uit het klassieke kunst-of-kopie-debat dat al sinds de begindagen van de fotografie gevoerd wordt.
Waar de pictorialisten en de modernisten destijds een plaats voor de fotografie als kunstvorm opeisten via soft-focustechnieken, het kopiëren van schilderkunstige motieven en abstrahering, lijken de hedendaagse beeldende metafysici, visuele verhalenvertellers, speculatieve documentaristen, of hoe je ze ook wilt noemen, de iconiciteit van de fotografie opnieuw te omarmen. In tijden waarin de plaats van fotografie binnen de beeldende kunsten niet langer ter discussie staat en de relatie tussen de realiteit en haar visuele representatie als een vrij directe, maar dubbelzinnige band erkend wordt, hoeft het fotografische beeld niet langer geabstraheerd te worden om een plek in musea te verdienen.
Wanneer Jim Campers zich verdiept in de overtuigingen van de Unabomber, Dieter De Lathouwer sporen van het nachtleven uit de jaren negentig zoekt, Tom Callemin de realiteit probeert te reconstrueren via herinneringen en Jan Rosseel beeldend de Bende van Nijvel opjaagt, dan onderzoeken zij allen tegelijkertijd de mogelijkheden die fotografie als medium biedt om verbanden te leggen die voor het blote oog onzichtbaar blijven, maar met verhalende strategieën aan de oppervlakte gebracht kunnen worden. Het grootste verschil met de meer op traditionele documentairefotografie gerichte collega’s is dat ze die strategieën vaak uitdrukkelijk mee in beeld brengen. Hetzij door genres te vermengen, hetzij door expliciete ensceneringen. Deze nieuwe generatie Belgische fotografen bewijst zo dat hun geliefkoosde medium bijna tweehonderd jaar na zijn uitvinding nog steeds niet uitverteld is.
Sam De Wilde
is freelance journalist en kunstcriticus
Jim Campers. Forward Escape into the Past
Museum M, Leuven
18.05.2018 t/m 09.09.2018
De Brakke Grond, Amsterdam
15.09.2018 t/m 14.10.2018
Sam De Wilde
is freelance journalist