Dingen en mensen
Na Michael Rock (2004) en Werner Sewing (2005) verzorgde filosofe Ann Meskens de derde Premselalezing in de Beurs van Berlage in Amsterdam, getiteld Op de rug van de dingen. Over dingen ging haar voordracht nauwelijks, over mensen evenmin. Het werd een uitgebreide les filosofie en cultuurpessimisme. De dingen schijnen dat op te roepen.
‘Soms, op dagen van volmaakt en zeer scherp licht, / Waarop de dingen zo werkelijk zijn als ze maar kunnen zijn. / Vraag ik mij langzaam af / Waarom ik schoonheid toeken / Aan de dingen. /… /… ze bestaan, meer niet. / Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat / En die ik aan de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij / geven. /…’1
Snoeren, kabels, contactdozen en adapters die opgeleukt zijn door kralen kettingen en plastic edelstenen. De snoersieraden van BLESS, een samenwerking van Desiree Heiss en Ines Kaag, benadrukken de anonieme ‘bij’-producten van apparaten. Ze waren onlangs te zien in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, dat een serie solotentoonstellingen heeft gepland over bijzondere ontwerpers. In dezelfde serie was begin dit jaar het sobere werk te zien van industrieel ontwerper Konstantin Grcic. Als een van de weinigen in het internationale veld verzoent de ontwerper de huidige twee kampen in design, aldus curator Thimo te Duits in het persbericht: ‘de conceptuelen die de nadruk leggen op een verhalende context met een sterke individuele, esthetische component en de hardcore industriële vormgeving die als vanouds bijna anoniem probleemoplossend opereert.’
Terwijl BLESS een fascinatie laat zien voor recycling van materialen, deconstructie, vervreemding van functies en traditionele handwerktechnieken, is Grcic juist geïnteresseerd in archetypes, de traditie van het ontwerpen, technische mogelijkheden van een fabrikant en zichtbare functionaliteit. Beide presentaties toonden waar het in 2006 om draait in design: hernieuwde aandacht voor de formele en materiële kwaliteiten van gebruiksvoorwerpen. Bovendien liet Grcics presentatie zich lezen als een intrigerende visie op de relatie mensen en dingen.
Zijn producten stonden centraal in de ruimte, uitgestald op een lange, smalle loper in het overvloedige licht van een grote batterij schijnwerpers. Hoewel de toeschouwers alles konden zien was er feitelijk géén plek voor hen ingeruimd. Dingen in de hoofdrol!Het is niet moeilijk om aan de dingen van BLESS en Grcic schoonheid toe te kennen, in ruil voor het genot dat zij ons op dit moment geven. Het geheim van dat genot valt moeilijk te omschrijven maar het is wel evident dat het vooral in óns schuilt, niet in de dingen zelf. Zij kunnen slechts reflecteren welke reële en irreële verwachtingen mensen projecteren op de dingen waarmee ze zich dagelijks omringen, waaronder identiteit, onderscheid, symboliek, rijkdom of juist goede smaak, een ironische knipoog naar de designdiscipline en het menselijk bestaan, fascinatie voor technologische vooruitgang.2 We vragen ons allang niet meer af wat er van de dingen precies zou overblijven als we er hun basale functie van zouden wegnemen. We verzamelen, gooien weg en vullen het assortiment weer aan met nóg meer dingen.
De dingen en de moraal
Georges Perec beschreef in 1965 hoe de niet levende dingen, meubels, kasten, servies, keukenapparaten, auto’s, snuisterijen, kleren, sieraden en de accessoires waarmee we onze (unieke) persoonlijkheid willen uitdrukken, ons leven steeds meer beheersen – niet zozeer vanwege het genot dat ze ons geven alswel vanwege het verlangen naar dat genot.2 De economie draait echter niet alleen op genot, er moet ook gekocht worden. En dus is er een markt die slim laveert tussen belofte, vervulling en desillusie, en nooit te veel overhelt naar één kant om haar winstmarges te behouden.
Wellicht overbodig te vermelden: het loopt niet goed af met de protagonisten van Perec die in hun streven geluk en status middels materieel bezit in te lossen onherroepelijk afstevenen op hun geestelijke en materiële onttakeling. Zo dachten velen in de jaren zestig over de ongebreidelde aanwas van consumptieartikelen. Consumptie zou slecht uitpakken voor het milieu en ook slecht voor de mens die zich al te zeer vereenzelvigde met zijn uitwisselbare materiële bezit. In de jaren tachtig en negentig verschoof, zowel in de designwereld als in de beeldende kunst, de aandacht van de formele en materiële aspecten van objecten naar concepten, kritisch commentaar, hergebruik en toe-eigening van bestaande producten. De ‘massa’ stopte niet met consumeren, maar het consumptieobject veranderde wel van karakter. Er werd zelfs gespeculeerd op het verdwijnen ervan, als gevolg van de digitalisering van de communicatie.3
Die volledige digitalisering van het bestaan heeft niet plaatsgegrepen. De dingen zijn niet gereduceerd tot knopjes in de muur, de menselijke fascinatie voor fysiek aanwezige dingen is gebleven. Perecs objecten zijn vervangen door zwarte MacBooks, multifunctionele Nokia’s, stoelen van Eames en Friso Kramer, vazen van Copier of Wieki Somers, een authentiek Afrikaans krukje, de driedelige Design Classics op een salontafel van Marcel Wanders of de lampen van Ingo Maurer. En alsof ze van dezelfde orde zijn kunnen in het rijtje ook een foto van Rineke Dijkstra, een schilderij van Marlene Dumas of Rob Birza en een sculptuur van Gijs Assmann worden toegevoegd. Goede smaak en een rijk leven laten zich ook in de 21e eeuw moeiteloos vertalen in objecten.
De dingen hebben daarmee niet alleen een comeback gemaakt in de beeldende kunst en design, ze worden anno 2006 ook weer volop gevierd om hun materiële aanwezigheid – waaraan de sporen van ambachtelijke vervaardiging extra bijdragen – en niet meer primair vanwege hun illusoire betekenissen of commentaar. In het kielzog van die hernieuwde belangstelling voor materiële dingen lijkt ook de vraag actueel hoe schadelijk dat is voor mens en milieu. Is industriële productie bijvoorbeeld slechter dan ‘eerlijke’, ambachtelijke productie wanneer deze plaatsvindt onder oncontroleerbare arbeidsomstandigheden in een Derde Wereldland? Zal het ook slecht aflopen met ons, consumenten van de 21e eeuw? En doen we de dingen volledig recht wanneer we ze reduceren tot consumptieartikelen?
Volgens Ann Meskens tijdens haar Premselalezing hoort consumentisme bij de logische uitwassen van een eeuwenoud misverstand. Zoals het filosofen eigen is had Meskens het niveau van haar toehoorders laag ingeschat en begon Op de rug van de dingen met het gebruikelijke historische overzicht van de hele filosofie, te beginnen bij Artistoteles en Socrates. Bestond er vóór deze heren een wereld waarin alles was ‘vervlochten, vermengd en verliefd’, sinds de Grieken heeft het Westerse denken een scheiding aangebracht tussen mens en ding, subject en object. Die scheiding zou culmineren in de moderniteit, begin 20e eeuw, die met haar industriële revolutie en vooruitgangsgeloof een geobjectiveerde, ontzielde, onttoverde, verdinglijkte, commerciële, mechanische en technologische wereld inluidde.
We zijn verslaafd geraakt aan verworvenheden als de Cadcam, mp3-speler, afwasmachine (die de spreker niet zou willen verliezen), terwijl we vergeten zijn hoe handgemaakte dingen zoveel meer ziel bezaten en een beroep deden op onze ongedeelde ervaring, aldus Meskens. De dingen zijn ‘enkel nog concreet en tastbaar, leeg en ontzield. Door de goden verlaten, uit de handen van het ambacht gerukt en geobjectiveerd in de wetenschap. Verworden tot nutteloze voorwerpen en ellendige prullen op de markt. De dingen verdinglijkten uiteindelijk de mens!’ Hoe groot was volgens haar dan ook het misverstand van modernistische ontwerpers als Gispen, die begin vorige eeuw beweerde dat de kunstnijverheid iedere band met de realiteit had verloren.
Matigheid is volgens Meskens geboden, duurzaamheid, een herstel van de innige relatie mens en ding. We kunnen daarbij veel leren van het voor-rationele, animistische bewustzijn, dat alleen kinderen en bepaalde indianenstammen nog lijken te kennen. Zij kunnen ’s morgens de dingen nog begroeten als waren het menselijke wezens. Dag boom, dag tafel.
Meskens doet een dringend beroep op filosofen, die een poëtischer taal zouden moeten ontwikkelen om de dingen recht te doen en nog dringender doet ze een beroep op ontwerpers en architecten die oog moeten krijgen voor bezielde oude ambachten, voor de individuele mens en de mensheid als geheel. Nodig zijn ‘ontwerpers die onderzoeken hoe & waarom ik gehecht raak aan mijn afwasmachine en mijn gehechtheid willen enthousiasmeren, en evengoed met het milieu in het hoofd afwegen of ik ze toch niet moet onthechten, als de nieuwe generatie afwasmachines zoveel beter zouden zijn voor cultuur & natuur.’
Botsende waardes
Enthousiasmeren én ontmoedigen, de markt bespelen én de markt tot inkeer manen. Het is een zware opgave voor ontwerpers. Maar het goede nieuws is dat ze het al doen. In de massa producten vallen heel veel dingen te ontwaren die een beroep doen op de verbeelding, die ruimte en mogelijkheden creëren in plaats van deze weg te nemen, die een spiegel voorhouden. Het meest opvallende was misschien wel Meskens onwil, of onkunde, namen te noemen van hedendaagse producten en ontwerpers. BLESS, Konstantin Grcic, Jürgen Bey, Martí Guixé, Hella Jongerius, Piet Hein Eek, Vikra Mitrichenka, de lijst zou eindeloos uitgebreid kunnen worden.4 Ze zijn er al, de bruggenbouwers die de wereld niet simpelweg overspoelen met loze consumptieartikelen, die onderzoeken hoe de dingen werken, die de menselijke fascinatie voor dingen graag honoreren en zich tegelijk bewust tonen van de eisen van een leefbare wereld waarin schoonheid, commentaar, ironie misschien wel net zo belangrijk zijn als duurzaamheid.
Wat de huidige tijd bijzonder interessant maakt is het amalgaam aan, vaak botsende, waardes die de dingen vertegenwoordigen. Hoe gaan wij, gebruikers, ontwerpers en producenten, in een globaliserende wereld bijvoorbeeld om met sentimenteel gekoesterde lokaliteiten wanneer de Chinezen (en anderen) straks met gemak onze typische Friese kerfsnee kunnen produceren of de Staphorster weeftechniek. Hoe creatief zal de commercie zich vrijwillig én noodgedwongen verhouden tot onderwerpen als duurzaamheid, milieu of armoedebestrijding? Op welke historische verdiensten zullen we de toekomst opbouwen en hoeveel spiegels zullen er nog komen van ontwerpers (en kunstenaars) die de dingen in het volle licht van de schijnwerpers zetten? Niet kinderlijk naïef, niet blind verliefd op vooruitgang, noch nostalgisch verlangend naar een verleden, inclusief de oude ambachten, dat niet beter was en ook nooit meer terug zal komen. Filosofen kunnen nog veel leren van ontwerpers.
2. Volgens Pessoa zijn de dingen zelf niet te doorgronden maar wél onze subjectieve interpretaties, onze illusies en verlangens die we op de dingen loslaten. En science fiction schrijver/design docent Bruce Sterling in Shaping Things: ‘Elk willekeurig object is een bevroren vracht sociale verhoudingen’.
3. Georges Perec, Les Choses – Une histoire des années soixante, 1965
4. Essay in Archis, nr. 12, 1988.
Louise Schouwenberg
is hoofd van de masteropleiding Contextual Design (MDes) van Design Academy Eindhoven, en hoofd van de nieuwe masteropleiding Material Utopias (MFA) van het Sandberg Instituut Amsterdam.