Een nieuwe canon
Een nieuwe canon
Norman Klein over Scripted Spaces
Norman Klein is een cultuurtheoreticus en -criticus uit Los Angeles en auteur van The History of Forgetting: Los Angeles and the Erasure of Memory (1997) en The Vatican to Vegas: The History of Special Effects (2004). Het eerste boek neemt de afbraak van de wijk Bunker Hill in Los Angeles in de periode van 1960 tot 1980 als uitgangspunt. Met een breed arsenaal aan bronnen, variërend van de filmgeschiedenis van Hollywood tot aan romans en ‘docufabels’, beschrijft hij hoe het kan dat een ooit levendige wijk met 250.000 bewoners, die langzaam maar zeker ten prooi viel aan infrastructuur en vastgoedontwikkeling, vrijwel uit het collectieve geheugen is verdwenen. Het tweede boek gaat over special effects en scripted spaces, ruimtes die de kijker in het centrum plaatsen, hem vermaken, richting geven en zo als het ware deel maken van een vertelling (scripted space betekent zoveel als ‘versleutelde ruimte’ of ‘draaiboekruimte’).[1]
Volgens Klein is de theorie van de scripted space sterk van invloed op de beeldende kunst en kunstgeschiedenis. Hij pleit daarom zelfs voor een nieuwe canon voor de kunstgeschiedenis. Norman Klein: ‘Ik ben ervan overtuigd dat de kunsthistorische modellen die in de jaren twintig en zelfs nog in de jaren vijftig zijn geformuleerd, totaal afgedaan zijn. Het is onmogelijk om van de Verlichting tot bijvoorbeeld Disneyland in 1955 te komen, of tot de huidige cultuur waarin de illusie zo’n centrale positie inneemt. Er zijn andere strategieën nodig om ons tot in 2007 te brengen. Volgens mij gaat de geschiedenis van de laatste vijftig jaar over de crisis in het representeren van ruimte: van conceptuele ruimte tot virtuele ruimte, van cyberspace tot cinematografische ruimte, publieke of intieme ruimte. Het is dus onvermijdelijk dat er een nieuwe canon komt bovendrijven. In plaats van abstractie hebben we nu de ironische theatralisering van ruimte. In plaats van de Verlichtingstradities over het wezen van de werkelijkheid, hebben we nu de kunstmatigheid, de kunst van de illusoire ruimte. Musea worden verbouwd, heruitgevonden als onderdeel van het cultuurtoerisme. De canon zal daarom meer architecturaal georiënteerd zijn, over gethematiseerde illusie gaan en het einde van de ironie traceren, vanaf pop tot home entertainment.’
Als ‘scripted space’ het sleutelbegrip is voor de nieuwe canon, waarom laat u deze dan pas in de jaren vijftig aanvangen? In het boek The Vatican to Vegas schreef u dat er al tijdens de barok sprake was van scripted spaces.
‘Alle ruimtes zijn in zekere mate “scripted”, ontworpen als verhalend houvast voor de kijker. Maar in ieder geval in de Verenigde Staten is te zien hoe vanaf het midden van de jaren vijftig grote verschuivingen plaatsvonden in de manier waarop publieke ruimtes werden “versleuteld”. Voorbeelden zijn themaparken als Disneyland, de eerste uitbreidingen van Las Vegas, McDonald’s en de eerste winkelcentra; het eerste enorme snelwegenprogramma met als gevolg het verdwijnen van stukken stadscentra en andere zogenaamd “verstopte” stadsdelen; de exodus naar de buitenwijken; de enorme groei van home-entertainment; de jongerencultuur die volwassen wordt en het begin van de pop art en van het minimalisme – ofwel van de esthetisering van de ontwerpcultuur voor de massaconsumptie. Het jaar 1955 wordt in de kunsttheorie steeds meer als een beginpunt van de op consumptie gerichte, gethematiseerde entertainmenteconomie gezien. In het centrum van deze transformatie vinden we de overwinning van home-entertainment, van games, van de allesomvattende illusie door alle media heen: de cultuur van het kunstmatige. Ook de marketing van cultuur is totaal veranderd: een kunstvorm die niet aansluit bij het cultuurtoerisme zal tijdens elke volgende generatie last krijgen van een krimpende markt.’
In bijvoorbeeld The History of Forgetting en het daarop aansluitende dvd- project Bleeding Through klinkt behoorlijk stevige kritiek door op het nietsontziende kapitalisme, de modernistische destructie en het negeren van de geschiedenis. Deze werken doen in zekere zin nostalgisch aan, terwijl juist nostalgie een belangrijk onderdeel van het spektakel is – zie bijvoorbeeld de historiserende aanpak van casinoconglomeraten in Las Vegas. Hoe houdt cultuurkritiek zich staande binnen de complexe ‘scripts’ van het spektakel en hun vervlakkende eigenschappen?
‘Het is inderdaad moeilijk om de nostalgie te verbannen uit onze kritiek op stedenbouw, aangezien veel van de publieke cultuur van de stad is verdwenen en zal blijven verdwijnen. Home-entertainment, de afname van overheidsinvesteringen en de kracht van het mondiale kapitalisme hebben de steden, zoals ik die als kind kende, doen verdwijnen. Om de zaak nog complexer te maken bestaat er een lange traditie waarin de stad vanuit een bepaalde nostalgie wordt beschouwd (Parijs 1860-1914, New York 1920-1970, et cetera). We neigen ernaar om de tegenwoordige wijken en buurten met aanmerkelijk minder enthousiasme te bestuderen dan de oude boulevards. We bestuderen avant-garde entertainment en welvaart, maar niet de materiële cultuur.
Blijkbaar leven we nog steeds liever in een misdaadfilm, dan dat we ons geconfronteerd zien met de naakte feiten van de stedelijke werkelijkheid. We kijken zelfs met enige weemoed terug op hoe verwaarloosd bepaalde buurten waren. We neigen ernaar om te fantaseren hoe de stad was en zetten dit tegenover de fantasie over wat zij zal worden. De pogingen om alternatieven te verbeelden versterken juist vaak weer het proces dat we eigenlijk tegen willen houden: de onophoudelijke erosie van de infrastructuur, van buurten die vervangen worden door glanzende winkelcentra of upscale enclaves, die vaak meer verhullen dan goed doen voor de stad. Een beter bussysteem, een paar galeries en een fraaiere vormgeving helpen de Amerikaanse stad er niet bovenop: ze maken van de toenemende armoede slechts een beleidskwestie.’
Deze stedelijke ontwikkelingsprocessen worden nu gerelateerd aan culturele citymarketing, wat onder meer tot een toenemend aantal musea heeft geleid. In hoeverre is de nieuwe stedelijke cultuur van de scripted space verweven met het museumbeleid?
‘Het is in dit verband interessant om te kijken naar wat de nieuwe ‘scriptedness’ van de steden ons brengt. We willen terugkeren naar het Berlijn van 1925 of naar het New York van de jaren vijftig. Elke stad heeft zo haar eigen kosmopolitisch oermoment. Vervolgens gaan we juist die stadsdelen, die gedurende de eerste jaren na de de-industrialisatie begonnen te krimpen, verbouwen om te lijken op dat moment. Cultuurtoerisme zorgt ervoor dat de overblijfselen snel in themaparken veranderen. Musea beginnen steeds meer aan te voelen als cultuurkloosters terwijl de stedelijke cultuur razendsnel verandert. Over een jaar of tien zou het weleens kunnen zijn dat een cultuurobject dat niet ook thuis toegankelijk is, onmogelijk toegankelijk is te maken voor een groot publiek. Misschien worden musea daarom in de toekomst wel plekken waar alleen de klassieke, historische kunst te vinden zal zijn en manifesteren zich de nieuwe kunstvormen niet meer via de galeries en de musea, maar elders. Dat is niet het einde van de wereld of de westerse beschaving. Critici doen er het beste aan deze omstandigheden onvoorwaardelijk te accepteren en van daaruit nieuwe mogelijkheden te gaan zien.
Ik ben er van overtuigd dat de toekomstige geschiedenissen van vergeten verbazingwekkend kunnen zijn. Ik ben nostalgisch genoeg om te geloven dat nieuwe vormen van kunst meer dan ooit noodzakelijk zijn. Maar waar en hoe? Welke vormen van engagement zijn zinvol, spelen niet met het nostalgische idee van restauratie van de avant-garde in de stad, of met post-pop/minimalistische neo-retro-Kantianisme? Of erger nog, pretenderen dat Second Life de nieuwste avant-garde is? De mondiale entertainmentcultuur zal geen nieuwe avant-garde genereren. Iets dat home-entertainment combineert met oprechte stadse eerlijkheid geef ik meer kans, het gebruiken van kleine niches als aanjagers van het discours en nieuwe boeken, kunstvormen en muziekuitingen. Denk niet dat er ook maar één aspect van de Verlichting zal overleven. Zelfs de nostalgie over de vrijheid binnen de computercultuur zullen we moeten opgeven. We moeten ons afvragen wat onze wensen zijn en waarom, voor we ons in de luren laten leggen door nieuwe platitudes.’
Jelle Bouwhuis
PhD onderzoeker Moderne Kunstmusea, Globalisering en Diversiteit, VU Amsterdam