metropolis m

Galeries: Een portret van Jan Mot
De galeriehouder die geen galeriehouder wil zijn

Hij ging met Tino Sehgal naar Japan, per trein dwars door Rusland. Zes weken was hij onderweg met de kunstenaar die niet wil vliegen. Jan Mot, Brussels galeriehouder tegen wil en dank, ziet de galerie vooral als middel om zijn leven interessanter te maken. Onlangs opende hij een tweede galerie in Mexico-Stad.

Niets wees erop dat kunsthistoricus Jan Mot (Brussel, 1964) galeriehouder zou worden. Zijn doctoraalscriptie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam behandelde een achttiende-eeuwse renovatie van het Uffizi en hij speelde kortstondig met het idee te promoveren. Hij vond het moeilijk een galerie als meer te zien dan de manifestatie van één persoon, in casu de galeriehouder. De functie van galeriehouder was voor hem lastig te scheiden van de persoonlijkheid van de galeriehouder. Een dergelijke rolvermenging zag Mot voor zichzelf niet weggelegd. In 1993 begon hij, samen met zijn toenmalige partner, in hun Brusselse huis tentoonstellingen te maken. Zij afficheerden zich echter zo min mogelijk als galerie. In dezelfde periode maakte Mot diverse tentoonstellingen op andere plekken. Toch bekroop hem het gevoel dat hij als curator niet iets wezenlijks kon toevoegen: ‘Contacten met musea liepen moeizaam. De Belgische kunstwereld was toen erg klein en gesloten. Jan Hoet en Flor Bex zaten aan het roer en die gingen voorlopig niet weg. Er was geen vriendschappelijke sfeer. Bovendien waren onafhankelijke curatoren nog dun gezaaid; ik kende Moritz Küng en Hans Ulrich Obrist en daar hield het wel mee op.’ Mot zag geen toekomst voor zichzelf als curator. Hij wilde niet afhankelijk zijn van opdrachten en wilde vooral zijn eigen ritme bepalen.

De ‘galerie en chambre’ werd in 1995 toegelaten tot de beurs Art Brussel, volgens Mot omdat er in die tijd niet direct sprake was van een overaanbod. Dit publieke moment was een belangrijk omslagpunt. Aangezien er geen officiële stal van kunstenaars was, werd een aantal kunstenaars gevraagd om binnen de context van de beurs samen te werken: onder meer Philip Akkerman, Beat Streuli en Rineke Dijkstra deden mee. De presentatie viel op, vooral door Dijkstra’s foto’s. Belangrijke figuren uit de kunstwereld, onder wie Jay Jopling van White Cube, kwamen kijken. De zichtbaarheid en reacties stimuleerden Mot om op zoek te gaan naar een aparte ruimte, alsmede om de zoektocht naar nieuwe kunstenaars serieus aan te pakken.

‘Ik houd van kunstenaars die de dialoog opzoeken. Alle kunstenaars met wie ik werk, hebben de kwaliteit dat de toeschouwer au serieux wordt genomen en dan niet op een louter cerebrale manier. De verhouding tussen een werk en de toeschouwer hoeft niet gebaseerd te zijn op verwondering of vervreemding. Ik zie de kunstenaar niet als een verbinding met het hogere.’ Mot is iemand die graag betrokken wordt bij het creatieve proces. Mooi voorbeeld hiervan is Rineke Dijkstra’s serie over het Franse Vreemdelingenlegioen, die feitelijk door Mot is geïnitieerd. Aanleiding was een uitnodiging van galeriehouder Roger Pailhas in Marseille om aldaar werk te maken. Mot wist dat Dijkstra net begonnen was portretten te maken van vrouwelijke soldaten in het Israëlische leger en opperde het idee om het Vreemdelingenlegioen tot onderwerp te nemen, bij wijze van tegenhanger. Dit leger is dichtbij Marseille gestationeerd en alleen toegankelijk voor mannen. Mot voelde zich niet bezwaard haar die suggestie te doen: ‘In Rineke’s geval loop je niet het risico haar iets te laten doen dat zij niet zou willen doen. Ik stel me zeker de vraag of ik zo’n suggestie wel kan doen, maar het gebeurt vaak dat kunstenaars heel expliciet vragen hoe ik iets zou aanpakken en dat vind ik alleen maar geweldig.’ Via vrienden wist hij toegang te krijgen tot het gesloten bastion, waar Dijkstra haar inmiddels befaamde portretten van rekruut Olivier Silva heeft geschoten.

Mot heeft nooit veel geld in producties kunnen steken, wel tijd: ‘Een kunstenaar is niet bij mij in dienst. Ik wil ook geen macht hebben over mijn kunstenaars. Ik heb nooit de illusie gehad voor mijn kunstenaars de grote bron van inkomsten te zijn. Er zijn andere redenen om een samenwerking aan te gaan, die niet gebaseerd zijn op commercieel succes.’ Verrassend genoeg is Mot van de verkoop van Dijkstra’s werk niet rijk geworden. Dit komt met name omdat de Franse markt, die voor Mot belangrijk is, al vrij snel werd bediend door de Parijse vestiging van Marian Goodman. Wel heeft de vroege vertegenwoordiging van Dijkstra en hun lange samenwerking in belangrijke mate bijgedragen aan Mots zichtbaarheid en erkenning binnen de kunstwereld.

‘Een galerie is voor mij een middel om mijn leven interessanter te maken en daarvoor wil ik het gebruiken. Verkopen maakt het niet per se interessanter. Een galerie geeft de mogelijkheid in contact te komen met interessante mensen en interessante projecten te ontwikkelen en op lange termijn een band met mensen te ontwikkelen.’ Zo reisde Mot met Tino Sehgal per trein naar Japan en terug, omdat Sehgal niet wil vliegen. Voor Mot is het evident dat hij daar zes weken de tijd voor neemt: ‘Dat zijn keuzes die niet iedereen in mijn job zou maken, maar dit zijn juist de dingen waar het voor mij om gaat.’ Mot kwam in 2002 in het Museum Ludwig in Keulen voor het eerst in aanraking met Sehgals werk. This is Good (2001) maakte zo een sterke indruk dat hij de kunstenaar uitnodigde voor een gesprek. ‘Ik denk dat Tino klaar was om met een galerie in zee te gaan en zijn ideeën in de economische werkelijkheid te testen, en verder denk ik dat hij affiniteit met het programma voelde.’ In 2003 kreeg Sehgal zijn eerste solotentoonstelling in de galerie, getiteld Le Plein. Een jaar later mocht Mot op Art Basel in de Art Statements-sectie een solo met Sehgal maken. Deze won prompt de Baloise Art Prize.

Hoewel hij het fijn vindt wanneer zijn kunstenaars prijzen winnen, staat Mot hier relativerend tegenover: ‘Een jury komt altijd tot een compromis, de grootste gemene deler. Het is nooit heel scherp, zo’n prijs. Een jury heeft zijn eigen ambitie en wil zich ook profileren. In die profileringsdrang wil zich men dan ook wel eens niet houden aan de opzet of intenties van de prijs. Een verzamelaar die iets koopt geeft eigenlijk ook een prijs, die het resultaat is van een persoonlijke selectie. Ik voel meer sympathie voor zo’n proces dan voor een media-event waar iedereen met de ellebogen werkt om zich in de kijker te spelen.’ Ook hoeven zijn kunstenaars niet ten koste van alles op de Documenta of de Biënnale van Venetië terecht te komen. ‘Natuurlijk is het fantastisch wanneer dit gebeurt, maar ook hier gaat het om compromissen. Niet alle partijen winnen er altijd iets bij. Ten eerste moet het werk goed zijn, de middelen moeten zijn gevonden om het goed te produceren en uiteindelijk moet het goed worden gepresenteerd binnen een kloppende context.’

Wat Mot mist binnen de kunstwereld, is de vrijheid van mensen om kritiek te formuleren. De belangenverstrengeling die typerend is voor de hedendaagse kunstwereld ondersteunt volgens hem geen kritische vrijheid en spontaniteit. Zelf zou hij graag belangeloos en vrij zijn, maar dat botst met de feitelijke situatie. Desalniettemin probeert Mot wel enige kritische afstand tot zijn eigen vakgebied te nemen. Het opzetten van The Fair Gallery is hier een goed voorbeeld van. Dit samenwerkingsverband met gb agency uit Parijs, Hollybush Gardens uit Londen en Raster uit Warschau wil experimenteren met nieuwe formats voor galeries. Zo heeft The Fair Gallery bijvoorbeeld het Gallerist Programme geïnitieerd, dat dit jaar bij De Appel van start gaat. ‘Buiten de praktijk bestaat er geen opleiding tot galeriehouder. Het ontstaat vaak uit passie. Dat hoeft geen probleem te zijn, maar er valt iets te winnen bij enige objectivering van het beroep. Het is goed om kritische reflectie te hebben op het vak van galeriehouder en liefst in de opbouwfase. Dat is wat het Gallerist Programme wil bieden.’

Dat Mot ook zichzelf wil blijven ontwikkelen, blijkt uit de opening in 2011 van een ruimte in Mexico-Stad, simpelweg Jan Mot genoemd. ‘Ik heb het woord galerie laten vallen. Ik vind het geen mooi woord. Het beperkt mij in mijn activiteiten. Het is ook meer een ruimte dan een galerie, omdat ik er geen kantoor heb.’ Mot kwam veel in Mexico voor de productie van een project van kunstenaar Mario Garcia Torres en kreeg op een gegeven moment de aanbieding een ruimte te huren. Hoewel hij niet het plan had om een tweede locatie te openen, raakte hij overtuigd door de kwaliteit van het gebouw. Hij besefte dat het hem de mogelijkheid gaf een programma op te zetten met mensen die hij in België niet kan vertegenwoordigen, maar met wie hij wel graag iets wil doen. Zo is de ruimte inmiddels gebruikt voor geluidswerken van Robert Barry.

Mot zal de Belgische hoofdstad echter niet gauw verlaten: ‘Ik voel mij geprivilegieerd dat ik de galerie in België heb. Het heeft een zeer goed klimaat van verzamelaars en interessante verzamelingen, en een hoge kwaliteit van aandacht voor kunst.’ Mexico heeft hem echter opnieuw doen realiseren dat het belangrijk is om onbekende dingen bij mensen onder de aandacht te brengen. ‘Ik bevind mij in een positie om bepaalde tradities door te geven aan komende generaties van galeriehouders, verzamelaars en kunstenaars, om belangrijke fasen in de ontwikkeling van de kunst te tonen of opnieuw onder de aandacht brengen. Dat is belangrijk. Mijn hoop is om op die wijze in samenwerking met andere mensen bepaalde waardes in de kunst te kunnen bewaren.’

Alexander Mayhew is freelance kunstcriticus, Den Haag

Alexander Mayhew

Recente artikelen