metropolis m

Guillaume Leblon

Het ziet er een beetje als een verlaten mise-en-scène uit, de solotentoonstelling van Guillaume Leblon (Lille, 1971) in de Kunstverein Düsseldorf. Zelfs op de opening, waar veel bezoekers zijn, staan de werken als brokstukken in de grote ruimte. Ergens op de grond ligt een goudachtige sculptuur, een amorfe vorm opgebouwd uit een vlechtwerk van repen metaal. In een hoek tegen het plafond hangt een soort van wespennest gemaakt van brokken steen. Iets verderop staat een gipssculptuur, die lijkt op een uitvergrote kristal. Ze staat op een laag kartonnen plateau, waarboven iets hangt dat op een lamp lijkt. Vanaf het plateau wordt een film geprojecteerd met beelden van een ruïne op een willekeurig geplaatst muurtje. Op het eind van dat muurtje ligt een kletsnatte hoop kleren die maar niet opdroogt. Meest dwingend aanwezig in de ruimte is een van gipsbeton vervaardigde muur (Raum), die opnieuw een ruimte inneemt die overigens niet toegankelijk is.

De tentoonstellingsruimte is dat wel; een rondgang langs de verschillende onderdelen van de presentatie behoort tot de mogelijkheden, maar toch kiezen veel bezoekers ervoor de tentoonstelling vanaf een van de twee toegangen te bezien, en proberen die als het ware te ‘overzien’, als bij het turen in de verte naar een landschap. Ook de her en der in de ruimte geplaatste hoge banken hebben dat effect. Je zit erop als een kind, net iets te hoog voor je voeten om de grond te raken, maar met een prachtig zicht over de tentoonstelling. Leblon presenteert verschillende werken in een overzicht, een totaalinstallatie, zonder echter die werken nader te bepalen. Daardoor ervaar je de werken vooral als fragmenten, sporen van een andere tijd en plaats, die je op dat moment, door de zorgvuldige samenstelling van dit alles, maar niet te binnen wil schieten.

Wat overblijft is een vaag gevoel van herkenning, het vermoeden van een al gekend verleden, of een andere dimensie wellicht. In feite zijn de tentoongestelde werken voor een groot deel ontleend aan eerdere presentaties van Leblon, en verwijzen ze naar de context van die specifieke installatie. Ook daarbij deed hij een beroep op de visuele herinnering van de toeschouwer. Niet door naar fragmenten uit zijn eigen werk te verwijzen, maar door een meerduidigheid in zijn beelden aan te brengen die veel aanknopingspunten tot interpretatie biedt.

Kathleen Rahn, curator van de tentoonstelling, spreekt in haar tekst in de begeleidende catalogus over Leblons interesse in de openheid en twijfelachtigheid van het beeld, die in een ‘tegenstrijdige leesbaarheid’ resulteert. Het beeld lijkt ‘leesbaar’, concreet te zijn maar is dat in feite niet, het kan overal aan refereren. Zij maakt dit duidelijk aan de hand van het werk Tête, de titel van het gipsen, uitvergrote kristal, dat evengoed als een geabstraheerd hoofd in de traditie van Cézanne of Giacometti zou kunnen worden gezien. Leblon maakte dit werk voor de tentoonstelling Pursuit of Happiness in Leidsche Rijn, waar het een onderdeel vormde van een groter werk getiteld Domestic Cliff (2005). Binnen die context kon Tête worden gezien als een reactie op, maar meer nog als een metafoor voor de situatie van een groeiende nieuwbouwwijk aan de rand van Utrecht.

Het heeft er zelfs de schijn van dat Leblon de kleine gestileerde rotstoevoeging destijds heeft gemaakt met het doel het later in een andere tentoonstelling te kunnen hergebruiken, iets waarvoor zijn zorgvuldig op de ruimte aangepaste sculpturen zich doorgaans niet lenen. Maar ook zonder dat te beseffen is de verwijzing van Tête naar een ‘groter geheel’ herkenbaar. De uitnodigingskaart van de tentoonstelling in Düsseldorf geeft alvast een schot voor de boeg. Op het omslag is een foto van een kubistisch aandoend, gipsen oppervlak gedrukt. Het is niet dat van het werk Tête, maar is er verwant aan. Bij nadere beschouwing lijkt het op een aquarel of detail uit een schilderij en dus lijkt de referentie die Kathleen Rahn aan het werk Kreidefelsen auf Rügen (1818) van Caspar David Friedrich maakt, niet toevallig. Zeker is dat Leblon met deze marginale beeldtoevoeging de meerduidigheid van de kleine gipssculptuur uitbreidt en een verbinding tot stand brengt tussen het tastbare beeld en de buitenwereld.

In die zin is het werk van Leblon zowel concreet als immaterieel. De zorgvuldig gekozen materialen en de toepassing daarvan in relatie tot de omringende architectuur maken zijn werken zeer ‘ervaarbaar’, maar tegelijkertijd impliceren die ook veel meer te betekenen dan alleen maar de tastbare, abstracte vormen die ze zijn. Juist in die conceptuele gelaagdheid toont Leblon zijn kwaliteit als kunstenaar. Hij weet met zijn werken niet alleen aan het dagelijkse en het gedomesticeerde te refereren, maar ook aan grotere thema’s uit de kunstgeschiedenis. Tegelijkertijd lijkt hij zich er altijd bewust van dat een beeld een beeld is, dat hij kan verleiden, kan inspireren, de gedachtestroom in de hoofden van zijn toeschouwers kan verzetten.

Nathalie Zonnenberg

Recente artikelen