metropolis m

Gwangju Biënnale
Korea OK

Van alle bekende locaties waar tweejaarlijkse overzichten van hedendaagse kunst worden georganiseerd, is Gwangju (Zuid-Korea) ongetwijfeld de meest obscure. Toch is het dit jaar al de vierde keer dat de Biënnale van Gwangju plaatsvindt. Voor de eerste editie werd destijds een compleet biënnaleterrein aangelegd, met naast enkele grote tentoonstellingshallen een openluchtauditorium en een educatief cultureel centrum. Het gerucht gaat dat het complex niet op tijd klaar dreigde te komen en dat het leger werd ingezet om de klus te klaren. Wie de Oostblokachtige gebouwen heeft gezien, zal het verhaal zonder meer geloven.

Gwangju, een stad van bijna anderhalf miljoen inwoners op 350 km ten zuiden van Seoul, kreeg een biënnale vanwege het regeringsbeleid om het economisch zo succesvolle maar verder zeer geïsoleerde Zuid-Korea aantrekkelijker te maken voor buitenlanders. De Olympische Spelen in Seoul in 1988 en het WK voetbal in juni van dit jaar zijn eveneens voorbeelden van dit beleid. Daarnaast zijn er, verspreid over het land, verschillende instellingen opgericht die Korea op meer permanente basis moeten ontsluiten. Gwangju kreeg daarbij een culturele bestemming toebedeeld, al is de stad een typische boomtown waar cultuurhistorische artefacten, anders dan bij haar grote broer Seoul, volledig ontbreken. Dit gebrek aan historie geeft de directie ook de vrije hand bij de artistieke invulling ervan.

De huidige biënnale bestaat uit vier afzonderlijke projecten. Voor het grootste en meest gezichtsbepalende Project 1 werden Charles Esche (directeur van het Rooseum in Malmö) en onafhankelijk curator Hou Hanru aangetrokken. Samen met biënnaledirecteur Wan-Kyung Sung weken zij af van het tot dan toe gehanteerde, traditionele tentoonstellingsstramien, door naast een groot aantal kunstenaars nog eens zesentwintig ‘alternatieve’ kunstinitiatieven uit te nodigen om zelf exposities en projecten te presenteren. Voor ieder van hen werd in de immense hallen een paviljoen gebouwd die een replica is van de ruimte die de kunstenaarsgroepen gebruiken in hun eigen land. Volgens de curatoren vormt dit concept een amendement op het paradigma van globalisatie dat inherent is aan het wereldwijde biënnalefenomeen. In Project 1 gaat het om begrippen als difference en community. Overeenkomstig de praktijk van de ‘alternatieven’, die locatiegebonden werken in nauwe samenwerking met het publiek, wilde de biënnale er een ‘continuous project’ van maken, met allerlei workshops, publieke discussies en presentaties. In deze uithoek van de wereld en tegen de achtergrond van de ontstaansgeschiedenis van deze biënnale is dat een opmerkelijk experimentele aanpak, die echter niet zonder tegenstrijdigheden is. Want wat moet je in Gwangju met het project van Nina Fischer & Maroan el Sani uit Berlijn, die in hun paviljoen op nostalgische wijze de jaren zeventig-sfeer van het voormalige Oost-Duitse parlementsgebouw willen doen herleven? Veel kunstenaars leken in feite niet meer te doen dan hun locatiespecifieke werk te exporteren naar Gwangju, wat eigenlijk diametraal tegenover hun oorspronkelijke, en door de curatoren zo gevierde werkwijze staat. Enkelen van hen zetten daar dan ook tegelijk vraagtekens bij. Glassbox bijvoorbeeld heeft buiten bij de ingang een draaiend platform laten bouwen in de vorm van de plattegrond van hun ruimte in Parijs. De zelfgeproduceerde cd Korea OK is te beluisteren via koptelefoons die aan het platform zijn bevestigd – mits je met het draaiende gevaarte meeloopt. Het ongemakkelijke gevoel van ‘niet op je plaats zijn’ wordt op die wijze wel heel lijfelijk ervaren. Michael Elmgreen & Ingar Dragset uit Denemarken bezaaiden de buitenruimte bij de andere ingang met (gefingeerde) brokstukken van de Kunsthalle Zürich. De puinhoop vormde een behoorlijk obstakel in de streng geregisseerde openingsceremonie van de biënnale.

Niet alleen westerse kunstenaars worstelden met het dislocatieprobleem. Een mooie oplossing komt van het Taiwanese IT Park, die van hun paviljoen een labyrintische ruimte lieten maken waar alles wat er wordt getoond, gelijktijdig ook op verschillende locaties in Taipei is te zien. Veel anderen brengen (video) installaties die op zichzelf staan, zoals Casco met Killer Queen van L.A. Raeven, of Surawi Kusulwong uit Thailand met een bezoekerslounge, waarbij een opgehangen, omgekeerde Volkswagen Kever fungeerde als een grote schommelstoel, boven een frisgroen tapijtje met vrolijke bloemenkussentjes. Het Schotse Protoacademy (waaraan ook Esche is verbonden) ziet de biënnale meer als podium voor een reeks activiteiten waarvan de uitkomst nog ongewis is, terwijl Artis Pro Active – een groep activisten/musici/kunstenaars die in thuisbasis Maleisië een eigen podium ontbeert – de biënnale aangreep als uitgelezen kans voor een gig op de openingsdag. Vrijwel alle kunstenaars en kunstinitiatieven in Project 1 zijn afkomstig uit West-Europa en Azië. Op Otto Berchem na ontbreken de Amerikanen waarmee, aldus Esche, het anti-globalistische standpunt wordt onderstreept. Toch krijg je een heel aardig inzicht in het netwerk van alternatieven – en dat is dan ook een van de meest interessante aspecten van deze biënnale.

In Project 2, dat eveneens plaatsvindt in de biënnalehallen, is ‘dislocatie’ het expliciete onderwerp. Centraal staat de Koreaanse diaspora. De tentoonstelling met werk van over de hele wereld verspreide, etnische Koreanen, is samengesteld door de in Los Angeles woonachtige Yong Soon Min. In tijdbalken onderwijst zij de bezoeker over de recente Koreaanse geschiedenis, bijvoorbeeld de Koreaanse vlucht naar Wladiwostok na de Japanse annexatie in 1910, de deportatie van diezelfde gemeenschap naar Kazachstan onder Stalin, en de etnische Koreanen als mikpunt van de rassenrellen in Los Angeles in 1991. De tamelijk behoudende kunst in de tentoonstelling zelf staat echter betrekkelijk los van deze aangrijpende geschiedenis. Er is hooguit sprake van enkele (postmoderne) referenties aan identiteit en oriëntalisme in het algemeen. Twee andere projecten van de biënnale zijn elders in Gwangju gesitueerd. Een daarvan, met uitsluitend Koreaanse kunstenaars, is het vermelden waard. De locatie in kwestie is het May 18 Liberty Park, waar de Gwangju Massacre wordt herdacht: de antidictatoriale rellen in 1980 waarbij officieel 200, maar naar verluidt 2000 demonstranten werden neergeschoten. De tentoonstelling vindt plaats in de celbarakken en in het militaire gerechtshof waar de relschoppers destijds werden berecht. Zoals zo vaak met dergelijke tentoonstellingen drukt de omgeving de kunstwerken weg en lijkt de expositie vooral bedoeld om het herdenkingspark, met normaliter slechts drie bezoekers per dag, hernieuwd onder de aandacht te brengen.

Ruim baan dus voor de geschiedenis van Korea in deze biënnale. Van enig engagement met de (militaire) actualiteit van dit land, dat officieel nog altijd in oorlog is met het communistische noorden, ontbreekt echter ieder spoor. ‘Koreanen zijn in wezen niet geïnteresseerd in politiek, noch in het militarisme en de grootschalige aanwezigheid van het Amerikaanse leger in hun land’, zo vertelt een Russisch-Koreaanse correspondente mij, ‘ze zijn uitsluitend gericht op consumeren, consumeren en nog eens consumeren’. En Esche: ‘Uit de workshops met de kunstenaars bleek hoe oerconservatief de Koreanen eigenlijk zijn. Tot de jaren zestig woonde en werkte vrijwel iedereen hier nog op het platteland. Onder het moderne fineer blijkt een grote hang naar het verleden en naar de tradities schuil te gaan’. Al met al krijg je zo toch het idee van een enigszins misplaatste biënnale, opgelegd aan een volk dat haar wel wil consumeren, maar er niet veel wijzer van wil worden. En dat zou menig alternatieveling toch een doorn in het oog moeten zijn.

Jelle Bouwhuis

PhD onderzoeker Moderne Kunstmusea, Globalisering en Diversiteit, VU Amsterdam

Recente artikelen