metropolis m

Wat is de natuur?

Isaac Newton ontdekte dat de natuur bestaat uit materie en energie: als je van alle deeltjes in het universum de snelheid en de massa wist, dan wist je alles wat er te weten viel omtrent ons heelal. De cybernetici – Wiener, Shannon, Von Neumann, Bateson, Von Foerster – ontdekten dat er meer aan de hand is. De natuur bestaat uit materie, energie én informatie. Informatie is het tegendeel van entropie, informatie is de maat voor de orde in een Newtoniaans universum dat spontaan eropuit is tot chaos te vervallen. Informatie is de onwaarschijnlijke brug die materie en energie bijeenhoudt. Een maat voor de materie is de massa, een maat voor de energie de temperatuur. Een maat voor de informatie is de keuze: een bit is de kleinste keuzemogelijkheid (tussen een nul en een één). Deze meest minimale keuzen zijn aaneen te rijgen tot een code, een algoritme zoals in de computer, of een statistisch proces zoals in de natuur. De natuur is georganiseerd volgens één code, die fysici in hun theorie over alles trachten samen te vatten in een enkele, elegante formule. De techniek is geordend volgens een andere code dan die van de natuur. De cultuur volgens weer een volgende. John von Neumanns genie bestond erin dat hij inzag dat in een digitale computer de data en de programmatuur waarmee die data bewerkt kunnen worden, weliswaar in functie verschillen, maar in dezelfde taal van enen en nullen kunnen worden genoteerd. Zo verschillen ook natuur, techniek en cultuur van elkaar qua functie, maar de letters van hun code zijn hetzelfde. Ze delen hun zijnsgrond.

‘Literatuur moet mijns inziens een middel zijn om structuur en betekenis te vinden in een van zichzelf duister, onzinnig heelal’, schrijft Tonnus Oosterhoff in Ook de schapen dachten na. Voor de literatuur moet de natuur duister en onzinnig zijn, want het is aan de literatuur om helderheid en zin te vinden, dat wil zeggen: te verzinnen. De reducties die voor deze talige zingeving nodig zijn (het woord ‘heelal’ is wel wat kleiner dan wat ermee wordt aangeduid), worden gecompenseerd door de verbeeldingskracht en het taalspel. Het literaire wereldbeeld is gegrondvest in de Newtoniaanse gedachte van de natuur als energie plus materie, waarbij het aan de mens als linguïstisch dier is om daar informatie aan toe te voegen. Die toevoeging heet ‘zin’. De wereld van de beeldende kunsten is eerder cybernetisch van aard. Het heelal is niet duister, want alles wat je erin ziet is licht. Alles wat je niet ziet, zie je niet. Het licht is wat je vastlegt in materie of energie, als informatie, als schilderij of foto bijvoorbeeld. Onzinnig is het universum evenmin. Het volgt strikte regels, de natuurwetten: de informatie die de energie en materie zelf al organiseert, zonder dat er een mens voor nodig is. In de ver-uit-evenwicht-toestanden waarin die wetmatigheden niet gelden, brengt de natuur uit wanorde orde voort, regelmatige onregelmatigheden, onwaarschijnlijke patronen. ‘Chaos is de moeder van alle informatie.’ Wat de beeldende kunst in deze hyperorde vermag, is onzin vinden, zinloosheid verzinnen, betekenisloosheid toevoegen. Die toevoeging heet ‘schoonheid’. Waar de literatuur blijft pogen de tegenstelling natuur-cultuur op te heffen om zichzelf te legitimeren, wordt in de beeldende kunst getracht de tegenstelling natuur-techniek op te heffen, ter zelflegitimatie opnieuw. Literatuur legt onzin vast om er informatie aan toe te voegen, beeldende kunst legt informatie vast om er onzin van te maken. Techniek heeft geen zin, het werkt.

Wat is mijn natuur?

Ik liep in de schemer over de es van Uffelte en zag over de zompige grond uit naar de bosrand onder de paarsgele hemel. ‘Hé’,dacht ik, ‘zijn ze aan het terugkeren? Hebben ze weer belangstelling voor het aardse?’ Avondstemming, gedachteflits. Niet lang geleden liep ik aan het eind van de middag over een stenen paadje tussen mos en muurtjes boven een Grieks bergdorp, her en der stonden plukjes cyclamen als voetsporen in het wegdek, en voor ik er erg in had, dacht ik: ‘Het zou me niet verbazen als een van hen nu rond die struik zou komen, met panfluit en al, en ons vrolijk zou begroeten.’ Drentse vaagheid versus Helleense helderheid, maar de boodschap was gelijk. Wat verandert er in de wereld dat, nadat romantici sinds Hölderlin eeuwenlang hebben lopen treuren dat de goden niet thuis geven, ik ze nu weer meen te herkennen? In Limburg, nabij Mechelen, dacht ik er dit voorjaar een te ontwaren in een weiland tegen een helling, bij bos en beekje. Hölderlin was de dichter op wie Heidegger zijn hoop had gevestigd toen het heel erg mis dreigde te gaan in zijn eigen tijd: ‘Wo aber Gefahr ist, wächst das Rettende auch.’ Is de redding nu zover gegroeid, dat ze her en der te herkennen valt? Redding waarvan? Wat is het nut van religieuze ervaringen? Goden behoren niet tot de orde van de natuur, al meen ik ze daarin te herkennen. Ze zijn evenmin van de orde van de cultuur, al worden ze daarin van oudsher verheerlijkt. Ook tot de orde van de techniek behoren ze niet – die orde die hen heet te hebben verdreven met fabrieken, autowegen, steden, vliegtuigen, herrie, rommel, overtolligheid. Die techniek is voorbij: we geloven er niet meer in, gebruiken haar alleen nog. Hetzelfde geldt voor cultuur en natuur: verzamelingen gebruiksvoorwerpen, handelswaar – geen idee wat het zou betekenen om in de natuur te ‘geloven’. Dit maakt de vraag pregnant: is er nog een mogelijkheid om meer te zijn dan enkel deel van onszelf? Kan de wereld groter zijn dan ons denkkader?

Stel je iets voor dat geen materie is, geen energie en geen informatie. Dat is het vierde element waaruit het heelal zal blijken te bestaan, over een paradigma of wat. Wat is het nut van kunst? Het oneindige menselijke potentieel om te geloven ligt braak. Hoe minder ik blijk te geloven, des te meer ‘goden’ ik rondom me zie opduiken, des te leuker het wordt om buiten te zijn. Ik zie ze zelfs al binnen, op foto’s, op ansichtkaarten van museumstukken, uit menig gedicht kijken ze me aan. Ze maken het leven niet zinvol of onzinnig, ze duiken er alleen in op. Ze nemen de plaats in die ik ze laat. Ze zijn de personificatie van het vierde element dat nog ontdekt moet worden naast informatie, energie en materie. De hele moderne problematiek van natuur, cultuur, kunst, techniek, ik meen te bespeuren dat die onbegrijpelijk is geworden.

Arjen Mulder

Recente artikelen