metropolis m

Isabelle Andriessen ziet zichzelf als beeldhouwer maar ook als regisseur en choreograaf. Ter verkenning van de grenzen tussen levend en niet-levend, wil ze haar ‘performatieve sculpturen’ zelf laten handelen. De nieuwste resultaten van deze artistieke praktijk worden dit najaar getoond in haar solotentoonstelling DORM in het De Pont Museum in Tilburg. Maar het zijn nog lang geen eindresultaten.

Het is verleidelijk om vooral te praten over de visuele aspecten van de kunst van Isabelle Andriessen (1986). Aanvankelijk wordt mijn blik getrokken door de huid van haar sculpturen. Die is namelijk aan verandering onderhevig: naarmate de tijd verstrijkt, beginnen de oppervlaktes te lekken of langzaam te verdwijnen. Dankzij oxidatie ontstaat er verkleuring en kristalvorming. Mijn eerste vragen aan Andriessen gaan hier dan ook over. Hoe werken die oxidatieprocessen en is dat lastig om voor elkaar te krijgen? Ze vertelt me dat haar sculpturen meestal aangesloten worden op een elektrisch systeem dat ervoor zorgt dat ze opwarmen of afkoelen, waarop het bewerkte materiaal reageert.

Andriessen legt uit dat ze geïnteresseerd is in de lastig te beantwoorden vraag wat het verschil is tussen levend en niet-levend. Haar materialen – onder meer roestvrij staal, keramiek, aluminium, epoxy – zijn altijd synthetisch. Al sinds haar residentie aan de Rijksakademie (2017-2018) onderzoekt ze hoe ze materialen niet alleen een eigen gedrag mee kan geven maar ook een vorm van metabolisme. Zulk levend gedrag meegeven aan levenloze objecten bleek lastig, zelfs met ondersteuning en advies van diverse wetenschappers en andere experts. Gaandeweg kwam Andriessens focus te liggen op het nabootsen van zweten, al heeft dat (toepasselijk genoeg) de nodige moeite gekost. Een zet in de juiste richting kwam van Kees Reedijk van de Rijksakademie, die haar wees op de condens op een glas koud water. Leek dat immers niet op transpiratie?

Daarop volgde een uitgebreid proces van aftasten, uitproberen en bijstellen met als gevolg dat ze het ‘synthetische zweten’ aardig onder de knie heeft. Ze heeft ook veel kennis opgedaan over de materialen en processen waar ze mee werkt, en welke potentie die bezitten. Inmiddels kan ze een inschatting maken van welke veranderingen de materialen zullen doormaken. Desondanks blijft het proces onvoorspelbaar, zeker wanneer van het kunstwerk zich buiten het zicht om blijft doorontwikkelen. Sommige veranderingen zetten door wanneer het beeld opgeborgen is; de kist openmaken zorgt nogal eens voor welkome verrassingen.

Andriessen vertelt dat ze geprikkeld wordt door de hypothese dat materialen hun eigen agenda hebben, die mogelijk activistisch en weerbaar is. Er is zoveel synthetisch materiaal dat, al dan niet versnipperd, terecht is gekomen op plaatsen waar je ze niet zou verwachten – inclusief in het menselijk lichaam. Ze noemt New Materialism, de filosofische stroming die ook in kunstkringen heeft postgevat. Andriessen herkent zich in de stelling dat synthetische materialen over agency beschikken – die term laat zich lastig direct naar het Nederlands vertalen, maar staat voor de mate waarin iemand, of in Andriessens geval iets, de autonomie heeft om te handelen en weerstand te bieden. De vraag is of die materialen nu goed- of kwaadaardig zijn. Zelf put ze vooral inspiratie uit het schemergebied daartussen, wat aanhaakt bij haar interesse tussen de onduidelijke grens tussen levend en niet-levend.

Performatieve werken

Andriessen probeert haar beelden eigen gedragingen mee te geven en spreekt over ‘performatieve sculpturen’. Je zou haar daarom een regisseur of choreograaf kunnen noemen, wat ze tot op zekere hoogte ook is. Ze werkt samen met assistenten en specialisten – bijvoorbeeld op het gebied van koeling en chemie – die de aanvullende expertise bieden om de omstandigheden voor haar werk te optimaliseren. Daarbij streeft ze naar agency creëren voor haar materialen, wat tevens samenhangt met een belangrijk thema in haar werk dat zich hoogstens indirect manifesteert: het verstrijken van de tijd. Je ziet de veranderingen niet gebeuren, wel dat ze zijn gebeurd. De precieze snelheid van de veranderingen in Andriessens sculpturen laat zich bovendien moeilijk voorspellen; dat kan jaren duren maar ook juist heel snel gaan. Ze streeft naar het maken van sculpturen die gedurende de looptijd van de expositie veranderen, of nog liever: over de duur van verschillende tentoonstellingen. Het proces mag bovendien nooit omkeerbaar zijn, benadrukt ze; wanneer je weet dat wat je ziet nooit meer precies zo terug kan keren, wordt je kijkervaring intenser. De tijd noemt Andriessen daarom haar eigenlijke hoofdmedium, wat aangeeft dat haar beelden ook een belangrijke ontastbare component bezitten.

Toch mag je de fysieke verschijning van de sculpturen niet onderschatten. Wanneer ik Andriessen vraag of ze zichzelf als een beeldhouwer ziet, spreekt er enige ambivalentie uit haar antwoord. Tijdens het vormgeven van de sculpturen voelt ze zich inderdaad zo en ze erkent dat ze in een sculpturale traditie staat. Tegelijkertijd is haar vertrekpunt de vraag welke processen ze wil laten zien. Die is ook bepalend voor de vorm; een voor een beeldhouwer toch ongebruikelijke houding. Ze wijst naar een aluminium c-vorm die tegen een muur in haar atelier staat. Het is een veel ijlere vorm dan de wat massievere oppervlaktes van vroegere sculpturen; bijna een soort ruimtelijke potloodlijn. Binnenin zitten buizen verwerkt die tijdens haar expositie in De Pont gevuld zijn met koelvloeistof. Had ze met een elektriciteitsnetwerk gewerkt, zoals voor het oudere werk Resilient Bodies (2017), dan had ze voor een andere vorm en ander materiaal moeten kiezen die die techniek had kunnen huisvesten.

Andriessens vormen zijn eigenlijk minstens zo bepalend voor de indruk van haar werk als de huid van haar sculpturen. De textuur verandert, maar de contour blijft hetzelfde. Er ontstaat een spanning, waardoor het beeld een bepaald karakter of zelfs persoonlijkheid krijgt. Zelf spreekt Andriessen over de anatomie die de sculpturale onderdelen samen vormen. In eerdere werken paste ze een solidere, biomorfe beeldtaal toe die haar werken een organische indruk geeft en die enigszins aansluit bij voorgangers als Barbara Hepworth en Nairy Baghramian. Inspiratie kwam van reptielen maar ook van protheses. Als sleutelwerk noemt ze Terminal Beach (2018), dat ze de indruk wilde meegeven van overblijfselen van iets groters; alsof het een achtergebleven vervelling is.

Ze besloot dat haar beeldtaal toch abstracter moest en minder directe associaties op moest roepen. Zo wil ze nog sterker een gevoel oproepen dat ze uncanny noemt, of unheimlich: een vorm van ongemak die berust op een gedeeltelijke herkenning, zonder dat je die gemakkelijk kunt definiëren. Dat ongemak zit al in het semi-levende gedrag dat de levenloze materialen vertonen maar komt ook naar voren in de vorm van haar sculpturen. Juist deze ondefinieerbare vormen – contouren en gestalten, zou je kunnen zeggen – roepen direct een gevoel van herkenning op, zonder dat je ze direct tot iets kunt herleiden.

Voor haar nieuwe sculpturen, waaronder Necrotic Core (2021), heeft Andriessen zich laten inspireren door (de geschiedenis van) de architectuur van voormalige wolspinnerij De Pont maar ook die van de gotiek, waarin de opgerekte leegte evenveel ‘gewicht’ heeft als wat er wél is. Die invloed is goed te zien in de vorm van het nieuwe werk, waarin je soms een gapend gat ziet in het beeld zelf, alsof dat de negatieve vorm ‘omlijst’. Die gotische invloeden vermengde ze vervolgens met bijvoorbeeld de structuur van automotoren of de anatomie van insecten. Ook liet ze zich inspireren door het machine-achtige oeuvre van de Oostenrijkse beeldhouwer Bruno Gironcoli. Die combinatie van invloeden resulteert in een beeldtaal die enerzijds nog wel vage organische associaties oproept maar anderzijds ook mechanisch en systematisch oogt, alsof het synthetische aspect ook hier steeds meer aan gewicht wint.

In zekere zin is ook Andriessens solo-expositie DORM ook een systeem: de afzonderlijke sculpturen zijn allemaal zichtbaar op leidingen aangesloten waar koelvloeistof doorheen loopt. De leidingen komen samen in een aparte maar toegankelijke ruimte, die Andriessen vergelijkt met zowel een machinekamer als een backstage. Dit markeert haar eerste poging om een tentoonstelling als een soort sub-architectuur vorm te geven; een ruimtelijke context die de architecturale invloeden in haar vormtaal scherper uit laten komen. Ze maakt een vergelijking met worldbuilding in bijvoorbeeld sciencefictionboeken en -series: een welhaast systematisch vormgegeven fictieve wereld.

Hoewel DORM letterlijk inhaakt op het systeem van het museum, verzet de tentoonstelling zich daar ook tegen. In musea is het over het algemeen juist zaak om de pauzeknop in te drukken en kunst te bewaren zoals die is – ‘conserveren’ betekent immers ‘bewaren’. Met Andriessens veranderlijke kunstwerken wil ze een alternatief bieden voor deze benadering. Wanneer een van haar werken wordt aangekocht door een museum geeft ze – vergelijkbaar met performances – instructies mee over hoe het object in de collectie opgenomen moet worden, in omstandigheden die ervoor zorgen dat het kunstwerk juist níét blijft zoals het is.

Maarten Buser
is dichter en kunstcriticus

Isabelle Andriessen: DORM

De Pont Museum, Tilburg

18.9 t/m 23.1.2022

Maarten Buser

is dichter en kunstcriticus

Recente artikelen