metropolis m

Jan van Eyck Academie
Masterclass af

Van samenwerking met de universiteit moet Koen Brams niets weten. De Jan van Eyck Academie kiest voor onafhankelijk artistiek onderzoek dat zich vrij van onderwijskundige regelzucht kan ontplooien.

‘De Jan van Eyck Academie is géén tweede fase opleiding.’ Dat was Koen Brams’ eerste opmerking toe ik hem inlichtte over het voornemen van Metropolis M een nummer te wijden aan tweede fase onderwijs. Zijn uitleg was simpel: De Jan van Eyck Academie wordt bij het Ministerie van OC&W niet door de ‘O’ van onderwijs maar door de ‘C’ van cultuur financieel ondersteund. De Jan van Eyck Academie is geen opleiding, biedt geen kunstonderwijs. De Jan van Eyck Academie is evenmin alleen een werkplaats. Ze opereert vanuit een breder spectrum van intenties. Sinds kort luidt de omschrijving die de academie in haar drukwerk naar buiten brengt: Post-Academic Institute for Research and Production in the fields of Fine Art, Design and Theory. De drie disciplines waarvan melding wordt gemaakt behoren sinds het directoraat van Jan van Toorn tot de aandachtsvelden van de Jan van Eyck.1 Nieuw is de het woord instituut, hetgeen haar wens om te opereren als culturele instelling onderschrijft. Belangrijker nog is het accent dat wordt gelegd op onderzoek en productie.2 Beide termen worden ruim opgevat. Productie wordt niet slechts begrepen als het letterlijk produceren van werken; lezingen, seminars en presentaties worden evengoed beschouwd als producties. Research op haar beurt heeft te maken met het formuleren van hypotheses en het gebruik van methodes, maar het wordt hier ook opgevat als een activiteit die voorbij de academische voorschriften voor onderzoek gaat. Juist omdat die regels en conventies in veel gevallen de mogelijkheid uitsluiten om tot nieuwe en onverwachte inzichten te komen.

Onderzoek. Dat lijkt het sleutelwoord. Onderzoek in plaats van het traditionele onderwijs. Onderzoek in plaats van, het louter maken. Werden de mensen die werken aan de Jan van Eyck Akademie onder Van Toorn nog participants genoemd (students was toen al uit den boze), vandaag heten ze researchers. De begeleiders heten niet langer tutors maar advising researchers. Van hen wordt net als van de researchers verwacht dat ze een onderzoeksproject ontwikkelen om met researchers uit te werken. Een dergelijke verhouding biedt een alternatief voor de leerling-meester hiërarchie. Ze lijkt in te zetten op de kracht van het middenveld, veronderstelt een actieve ingesteldheid van beide partijen, onderzoekt het potentieel van een daadwerkelijke wisselwerking tussen ‘geven’ (ook door de leerling) en ‘nemen’ (ook door de meester). Het doet mij denken aan het verhaal van Joseph Jacotot, beschreven door Jacques Rancière in zijn The Ignorant Schoolmaster.3 De Franse geleerde Jacotot aanvaardde begin negentiende eeuw een uitnodiging een professoraat te bekleden aan de Universiteit van Leuven. Hoewel hij geen woord Vlaams sprak, werden zijn colleges zeer geapprecieerd door de studenten, onder wie een aanzienlijk aantal dat de Franse taal niet beheerste. In plaats van ze te onderwijzen liet hij hen zelf het Frans ontdekken aan de hand van een tweetalige editie van Télémaque van Fenelon. Als de studenten de eerste helft in vertaling hadden bestudeerd, vroeg hij hen de resterende helft in het Frans te lezen, zolang tot ze de tekst konden reciteren. Vervolgens vroeg hij de studenten in het Frans te schrijven over wat zij dachten te hebben gelezen. Wat bleek: men schreef geen verschrikkelijk barbarisme, maar toonde een beheersing van het Frans dat voor een native speaker niet onder doet. ‘Ze hadden geleerd om zelfstandig zinnen te maken in het Frans, zinnen van schrijvers, niet van schoolkinderen.’ Moraal van het verhaal: de traditionele opvatting van onderwijs, en de daarmee verbonden positie van distantie, wordt door een toevallig experiment 180 graden gedraaid en blijkt minstens zo effectief.

Deze onderwijsmethode, door omstandigheden ontdekt en twee eeuwen later nog steeds van invloed op het gedachtegoed van sociologen als bijvoorbeeld Pierre Bourdieu, gaat over avontuur en emancipatie. Het is een voorbeeld van hoe een experiment het gangbare perspectief radicaal kan veranderen, en tegelijk het eigen mechanisme doorlicht. De Jan van Eyck Academie ken ik als een instituut dat haar eigen functioneren bevraagt. De huidige koers neemt daarbij een zekere afstand tot een al te programmatische attitude.

Dat brengt me terug bij de drie disciplines. Beeldende kunst, vormgeving en theorie onder één dak: dat veronderstelt vanzelfsprekend dat op deze academie interdisciplinariteit een issue is. De werkelijkheid is, dat dit inmiddels wat modieuze credo met de nodige scepsis wordt bekeken. Samenwerking tussen de researchers van de verschillende afdelingen wordt zeker toegejuicht, maar van interdisciplinariteit wordt pas gesproken wanneer ook feitelijk van een samenwerking sprake is. Het uitwerken en inzetten van interdisciplinariteit is een individuele keuze van researchers onderling, eerder dan dat dit programmatisch wordt gestimuleerd. De academie als instituut onderkent in de aanwezigheid van drie disciplines vooral de waarde van de veelheid van mogelijkheden, in termen van zowel diepte als reikwijdte. Voorop staat het alternatieve perspectief dat ze wil ontwikkelen ten aanzien van productie en onderzoek, en juist de bereidheid zo ver als mogelijk mee te gaan met de specificiteit van de discipline.

Hoe ervaren de huidige researchers dit? De mensen die ik heb gesproken reageren vergelijkbaar op deze vraag. De individuele researchers noemen de bijna natuurlijke confrontatie met mensen werkzaam binnen andere disciplines en onderkennen de waarde daarvan. Christos Lialios bijvoorbeeld vond één ding sterk aan de academie, namelijk dat werken aan de Jan van Eyck Academie je opleidt in ‘the practice of thinking’. Voor Lialios is de Jan van Eyck belangrijk als een instituut waar je als ontwerper gebieden binnen je praktijk kunt verkennen en ontplooien die in de opdrachtsfeer niet mogelijk zijn. In zijn optiek blijft design uiteindelijk echter een gebonden discipline: ‘als er geen opdracht is, dan is er geen design’. Interessante ontwikkeling in dit opzicht is dat de academie meer opdrachten van buitenaf aanneemt en zelf ook genereert, zoals het jaarverslag dat werd ontworpen door Lialios, en de nieuwe huisstijl van de hand van Giselle de Oliveira Macedo: een mooie oplossing om af te komen van ‘schoolopdrachten’ en de actieradius te verbreden.

De onderzoeksgerichte wijze van werken komt ook tot uitdrukking in projecten die Daniel Herskowitz en Suan Turcot ontwikkelen. Herskowitz is bezig met het gegeven van re-enactment waarvoor hij een moeder en dochter langdurig in hun huis heeft geobserveerd om hen vervolgens te vragen een dialoog opnieuw in scène te zetten en na te spelen. Hij is geïnteresseerd in de geheime codering van dialogen en interacties. De opzet van dit project is anders dan het zo goed mogelijk uitwerken van een concept, bewust open eindig, wezenlijk het in kader plaatsen van een experiment. Susan Turcot is bezig met een ambitieus project van zeven korte films, geschoten met een acht millimeter camera. Dit project komt voort uit haar interesse in ‘wave and data communication’ en haar onderzoek naar Begijnen en mystica uit de twaalfde en veertiende eeuw. Naast de fascinerende connectie tussen de uiterst geavanceerde communicatienetwerken die in onze tijd ontwikkeld worden (aanwezig in het luchtruim c.q. ‘de hemel’) en de middeleeuwse mystiek, komt in dit project een mooie verbinding tot stand tussen de academie, die een geconcentreerde periode van werken mogelijk maakt, en de invloed van de plek, in dit geval een schitterend landschap in de omgeving van Kanne, net over de grens bij Maastricht.

Beide projectvoorstellen geven aan dat op de Jan van Eyck Academie niet geproduceerd wordt in enge zin, maar daarentegen een manier van werken mogelijk is die tijd vraagt. Dit is geen plek van open dagen, scouten en netwerken persé. Toch, en dat klinkt misschien raar, is de Jan van Eyck Academie nu meer dan ooit een instituut dat zich naar zijn omgeving wil openen. Ik moet denken aan het woord ‘afzondering’, wat opnieuw hiermee in tegenspraak lijkt. Maar dat is het niet, want deze afzondering is niet in het minst ‘weltfremt’: het lijkt of een verbinding met ‘buiten’ beoogt wordt die investeert in de toekomst, zich aan de waan van de dag onttrekt.

Noten

1.Jan van Toorn was directeur van 1991 tot en met 1997. Hij was het die naast beeldende kunst als nieuwe aandachtsvelden vormgeving en theorie introduceerde op de academie.

2.Koen Brams, directeur sinds juni 2000, gaat in op het beleid van de Jan van Eyck Academie in een tekst op de website van de academie, waarvan ook voor dit artikel gebruik gemaakt is: www.janvaneyck.nl

3. Jacques Rancière, The Ignorant Schoolmaster. Five Lessons in Intellectual Emancipation, Stanford University Press, California 1991

Frédérique Bergholtz

Recente artikelen