Mid-Career Inleiding
Mid-Career
Inleiding
De carrière van een Nederlandse kunstenaar: je studeert af, gaat naar een postacademisch instituut, leeft van een startstipendium, bezoekt wat residencies, wordt opgenomen in een groepstentoonstelling en nog een, doet wat solo’s bij een galerie, geeft les aan academie en ineens is hij daar: de midcareer. Als een sluipmoordenaar.
Men zegt dat het leven pas een aanvang neemt na veertig, maar in de kunst geldt deze fase meer als einde dan als begin. Niets zo deprimerend als het overzicht van de midcareer-kunstenaar. Het grenzeloze genoegen van oneindige creativiteit is voorbij, we maken kennis met de identiteit van de kunstenaar. Getoond worden de eerste tekenen van ‘een oeuvre’. Dat wat in een voorbije solo nog experiment was, avontuur, een onderzoek, beloftevol en jong, wordt nu getoetst op inherente consistentie.
Midcareer-tentoonstellingen zijn shows die niets nieuws willen brengen, maar dingen in perspectief plaatsen, en iedere scholier weet wat dat betekent: leerstof. Van amusement, van onbezonnen freewheelen, van de kunst van tralala en na mij de zondvloed, moet het werk van de kunstenaar ineens iets te betekenen hebben. Standpunten zijn gewenst, inzicht, rijping, diepgang.
Afgelopen decennium hadden midcareers een kwaaie reuk in de kunst. In de jaren negentig, toen de vernieuwingsdrift op de golven van een exploderende economie geen grenzen kende, was er geen hond die interesse stelde in de verdiepende kanttekeningen van de oudere jongere kunstenaar. De veertigplusser die niet bereid was steeds weer nieuwe wegen in te slaan werd gemeden als de pest, zeg maar gewoon overgeslagen, volkomen genegeerd. Een complete generatie van kunstenaars raakte zo bijna volledig uit zicht. Hele hordes kunstenaars moesten vrezen voor het vervolg van hun artistieke bestaan, met name zij die in de jaren tachtig en vroege jaren negentig naam hebben gemaakt dreigden voorgoed in vergetelheid te raken.
Maar er is hoop voor veertigplussers. De midcareer wint aan belang. Museum De Paviljoens in Almere richt zich sinds een paar jaar in zijn soloprogramma bijna uitsluitend op het midcareer-overzicht, en bracht tentoonstellingen van onder anderen de veertigers Job Koelewijn en Barbara Visser. Het Schiedams Museum voelt zich sinds zijn heropening een jaar geleden geroepen bij hun solotentoonstellingen te kiezen voor het midcareeroverzicht en toonde in dat kader al Maria Roosen en Otto Egberts. In De Hallen in Haarlem loopt momenteel de tentoonstelling The present order is the disorder of the future die ‘hippe’ kunst uit Londense en Berlijnse galeries toont, van kunstenaars als Slater Bradley, Milena Dragicevic, Manuel Graf, Stefan Rinck en Marijn van Kreij. De tentoonstelling die wordt gepresenteerd als een tentoonstelling van een ‘nieuwe’ generatie kunstenaars, maar het zijn veertigers die de toon zetten, met kunst die opvalt door gebruik van traditionele beeldtalen en media, de bedeesdheid van toon en ingetogen, bijna introverte trant van redeneren.
Wat betekent deze aandacht voor de midcareer in een wereld die niet zo lang geleden alleen nog van ‘nieuw’ en van ‘jong’ wilde weten en de ene na de andere revolutie verkondigde? Wint diepgang en continuïteit het momenteel van vernieuwingsdrift? Twee schrijvers buigen zich over de vraag wat het zegt dat kunst die staat voor volwassenheid, rijping, diepgang en traditie tegenwoordig alle aandacht krijgt. Is de kunstwereld moe van al het trendy gejaag, van de hypes, het geschreeuw en gedoe en het eeuwige verlangen naar vernieuwing? Is ze op zoek naar meer inhoud en bezieling? Of toont de huidige populariteit van ‘oudere’ kunst enkel aan hoezeer de kunstwereld bezig is steeds verder te vercommercialiseren? In galeries en op kunstbeurzen verkopen traditiegebonden kunsten als tekenkunst en schilderkunst nu eenmaal beter dan werkelijk vernieuwende kunst. Of is de interesse in verdiepende kunst juist iets dat tegen de economie van de kunstmarkt ingaat?
-Domeniek Ruyters
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M