
‘Ondanks én vanwege de ontmenselijking blijf ik maken’ – Susanne Khalil Yusef over (zelf)censuur, verzet en de nauwe marges waarin Palestijnse kunst zich in Nederland moet bewegen
Afgelopen week werd de Palestijns-Nederlandse Susanne Khalil Yusef hard aangevallen. Aanleiding was de vertoning van haar werk We want to live in de Textiel Biënnale in Museum Rijswijk. Het leidde kort na de opening tot in diverse media geuite klachten en beschuldigingen van het ‘verheerlijken van terreur’. De partij Beter voor Rijswijk stelde zelfs dat de subsidie van het museum ingetrokken zou moeten worden vanwege Yusefs werk. De aanvallen passen in een lange geschiedenis van anti-Palestijnse sentimenten en beeldvorming.
Thema's
Je werk in Museum Rijswijk kaart onder andere aan hoe Palestijnse perspectieven stelselmatig worden gecensureerd, gecriminaliseerd en verdacht gemaakt – iets wat door de reactie erop wordt onderstreept. Kun je vertellen over de aanleiding?
De pogingen onze verhalen te onderdrukken kennen ook in Nederland vele vormen. Een Palestijnse kennis die zich voor onze gemeenschap inzet, heeft bijvoorbeeld anderhalf jaar vastgezeten vanwege valse beschuldigingen door het CIDI [Centrum Informatie en Documentatie Israel red.], en is pas net vrijgelaten. Op kleinere schaal merkte ik dit tijdens mijn residentie op Rijksakademie; steeds weer werden stickers, over onder andere een staakt-het-vuren, die ik in de omgeving van het gebouw had aangebracht weggekrast. Dag na dag, honderden keren. Ik vond dat best beangstigend – dat mensen onze stem en ons land zo graag willen uitwissen.
Onder andere de ervaring met die stickers maakte dat ik een ruimte wilde creëren waarin gevoelens over Palestina geuit konden worden zonder dat ze meteen weer uitgewist of verdraaid zouden worden. Daarbij komt dat onze gemeenschap versnipperd is, en ik graag mensen samenbreng. Ik heb daarom een paar vrienden uit Gaza en Jenin uitgenodigd in mijn studio op de Rijksakademie, om rondom de Arabische zin in neon-letters ‘we willen leven’ een muurschildering te maken. Die twee componenten vormen samen de installatie We want to live, die nu in Rijswijk te zien is.
In die periode had ik elke dag zoveel pijn en verdriet. Ik had een goede vriend in Gaza – het is zijn handschrift waarin ‘we willen leven’ is geschreven – en ik wachtte elke dag de hele dag op bericht van hem. De langste tijd dat ik niets hoorde was 12 dagen. Ik las sowieso al elke dag het nieuws, maar omdat ik dacht dat hij dood was, volgde ik het nieuws toen op de minuut. Op de muur schreven we in het Arabisch, Engels en Nederlands alle strijdleuzen en gevoelens uit die urgent voelden. De vrienden uit Gaza haalden herinneringen op aan bakkerijen en mooie winkels die inmiddels zijn verwoest en spraken in hun eigen dialect. Waardoor ze heel even het gevoel hadden in Gaza te zijn. Dat ontroerde mij enorm en voelde als helend voor mij. Het werk is erg rauw en confronterend. Net zo als een ander werk dat ernaast staat; een landkaart waarin locaties zijn aangegeven met ontvolkte en vernietigde Palestijnse dorpen, meer dan 400 stuks. Op die confronterende informatie wordt echter niet gereageerd.
Hoe ervaar je de respons tot nu toe en waarom denk je dat er bij Museum Rijswijk ineens zo fel op gereageerd wordt?
In mijn studio tijdens RijksakademieOPEN waren de reacties op de eerste keer dat ik We want to live toonde overwegend bemoedigend. Sommige bezoekers barstten direct in huilen uit en bedankten me, omdat ze het gevoel hadden dat bepaalde gevoelens door mijn installatie werden gevalideerd. Toch waren er ook toen al aanvallen; een ouder zionistisch stel begon in mijn studio op de RijksakademieOPEN in mijn gezicht te schreeuwen dat wat ik maak geen kunst is en dat ik nooit kunstenaar zal zijn. Terwijl ze wisten dat ik niet gefilmd of gefotografeerd wilde worden – ik probeer uit veiligheid anoniem te leven – bleven ze dat wel doen. Dit was in de zomer van 2023, dus vóór 7 oktober. Ik heb hierover destijds een melding gemaakt bij de de directie van de Rijksakademie, want dat stel liep nog ergens rond in het gebouw. De reactie was dat ik ermee moest leren leven en het moest laten gaan.
Nadat ik een tweede keer met een groep vrienden de muurschildering had gemaakt voor We want to live, ditmaal in de VU Gallery, moesten de suppoosten extra geïnstrueerd worden. Er waren namelijk geregeld bezoekers die tirades afstaken en zeiden dat het werk ‘antisemitisch’ zou zijn. Bij VU Gallery waren ze erg bang dat er vernielingen zouden plaatsvinden. Toch voelde ik me in de Nederlandse kunstwereld nog relatief veilig. Ik dacht dat het hier niet zo ver zou gaan als in Duitsland of de Verenigde Staten, waar cultuurwerkers moeten vrezen dat hun carrière van de ene op de andere dag voorbij is omdat ze zich uitspreken over Palestina.
In Museum Rijswijk heb ik voor de derde keer een gelijkaardige muurschildering gemaakt met de vriendengroep uit Gaza – van wie directe familieleden daar nu nog steeds zijn . De eerste klacht kwam al kort erna. De respons op de expositie bij Museum Rijswijk was vervolgens nog heftiger dan ik tot nu toe heb meegemaakt. Ik dacht dat mijn werk verwijderd zou gaan worden, zo fel waren de reacties. Ik kreeg nachtmerries waarin mensen mijn werk aan het slopen waren en men niet meer met mij wilde praten. In de media werden klachten tegen mijn werk geuit zonder wederhoor door de betreffende journalisten. Ze noemden mijn werk een zogenaamd ‘kunstwerk’ – dat is duidelijk een patroon. Dat journalisten zich niet bij mij meldden om mijn verhaal te horen, voelde denigrerend, alsof ik niet besta, en ze mij als mens klakkeloos konden passeren.
Ik heb meerdere keren aangeboden om met de mensen die in Rijswijk klachten hadden ingediend in gesprek te gaan, maar daar was geen interesse in. Ik zou zo graag met deze personen willen spreken; ik zoek juist naar de verbinding in mijn eigen én tussen gemeenschappen. Ik wil persoonlijk langskomen en ieder woord uitleggen, want het gaat over ons verhaal. We willen onze pijn en onze frustratie vrij kunnen uiten. Ik had graag opnieuw willen uitleggen wat From the river to the sea betekent; dat zionisten gelijkaardige zinnen gebruikten om hun verlangen naar een Joodse etnostaat uit te drukken. Terwijl From the river to the sea, Palestine will be free juist betekent dat iedereen tussen de Jordaan en de Middellandse Zee vrij zou moeten zijn: joden, moslims én christenen. Het is pure misinformatie dat het zou gaan over het uitmoorden van Joodse Israëliërs. Zo is er veel misinformatie die door zionisten wordt verspreid om hun eigen geweld te rechtvaardigen.
In de media bleek de afgelopen dagen, door de controverse rondom Dilan Yeşilgöz die Douwe Bob van antisemitisme beschuldigde [omdat hij niet wilde optreden op een plek met zionistische boodschappen, red.] dat er in Nederland nog steeds moeilijk onderscheid wordt gemaakt tussen anti-zionisme en antisemitisme. Na bijna twee jaar van dagelijkse beelden van de genocide en oorlogsmisdaden in Gaza lijkt er nog steeds weinig te veranderen. Hoe kijk jij hiernaar?
Wat me opviel is hoe nationale en lokale media deze week ineens zionisme op een simplistische manier probeerden uit te leggen, alsof het puur gaat over het recht van Israël op een soevereine staat, terwijl het zionisme streeft naar een exclusief Joodse staat – zonder te benoemen wat dat betekent voor Palestijnen. De context ontbreekt structureel, zelfs in groot opgezette NPO series zoals De weg naar 7 oktober. Het narratief dat wij terug willen naar onze huizen, gronden en land, wordt daarin niet eens benoemd, noch dat dit de reden van alle ellende is. Dat is altijd al zo geweest. Ik put hoop uit dat meer mensen zich daar nu tegen beginnen te verzetten. Tegelijk zijn de aanvallen zo uitgekookt, dat ik hoop dat zo iemand als Douwe Bob de juiste argumenten heeft om zich te kunnen verdedigen en zijn positie te behouden.
Ik weiger om vijand te zijn. Ik weiger om met geweld tegen hen te vechten – want dat is in mijn ervaring wat ze willen: dat wij aanvallen, zodat zij tien keer harder kunnen terugslaan


Mijn vraag bij het lezen van de nieuwsberichten over je werk was: waarom steeds weer die dubbele maatstaf? Wat zou er mis zijn met het eren van gewelddadig verzet tegen een onderdrukker? Naar een verzetsstrijdster zoals Hannie Schaft zijn pleinen en straten vernoemd, en het geweer waarmee ze NSB’ers doodschoot wordt tentoongesteld
Ik weiger om vijand te zijn. Ik weiger om met geweld tegen hen te vechten – want dat is in mijn ervaring wat ze willen: dat wij aanvallen, zodat zij tien keer harder kunnen terugslaan. Het verbaast me telkens weer hoe gemakkelijk antikoloniale strijders als terroristen worden weggezet. Dat wegzetten is een van de redenen waarom ik weinig expliciet geweld toon. Niet omdat ik afstand neem van het recht dat elk volk heeft om zich te verzetten tegen onderdrukking, maar omdat ik weet hoe ongelijk de verhoudingen zijn. Ik ben opgegroeid met de verhalen van mijn vader, die als kind deelnam aan het Palestijnse verzet in Libanon. Hier in Nederland, in het Westen, wordt zelfs het kleinste teken van verzet van onze kant gevreesd. In zekere zin pas ik zelfcensuur toe. Al tijdens mijn tijd op de kunstacademie werd ik aangesproken zodra ik wapens afbeeldde – ook al waren het niet de wapens van het verzet, maar de wapens waarmee mijn gemeenschap wordt aangevallen. De wapens van de bezetters.
De Palestijns-Nederlandse fotograaf Sakir Khader toont gewapende verzetsstrijders uit Jenin in hun huizen. Niet anoniem, maar met naam. Met context. Met intimiteit en liefde. Hoe ze leefden. Hoe ze stierven. Die beelden raken me. En ze inspireren me om na te denken over hoe ik het verzet kan tonen. Tegelijkertijd zie je ook hoe zijn tentoonstelling in FOAM werd behandeld – die overigens in de kelder plaatsvond, en pas te zien was nadat je eerst een aantal zalen met foto’s over de Jodenvervolging in Amsterdam had doorlopen. Bij de ingang stond meteen weer een plek voor commentaar klaar, specifiek voor Khaders tentoonstelling. De ‘controverse’ leek vooraf ingecalculeerd.
Ik merk hoe ik mijn werk en mezelf soms minder bedreigend maak. Hoe ik steeds nadenk over hoe iets overkomt – in een zogenaamd vredelievende, linkse context. Tijdens een tentoonstelling sprak ik met een andere kunstenares, een vrouw die de Holocaust had overleefd. Ze kwam naar me toe, wees op mijn shirt waarop stond I love Gaza, en zei: ‘Ik moest je ontmoeten. Ik ben een trotse zionist, en normaal word ik heel boos van t-shirts zoals dat van jou. Maar ik las jouw verhaal en het heeft me geraakt. Mijn ouders zijn vermoord, en toch voelde ik verbinding met jou.’ We hebben drie uur bij haar thuis gepraat. Ze was verbaasd dat ik kunst maakte, dat ik haar niet haatte en beschaafd gedroeg. Op een gegeven moment liet ze me haar laatste schilderijen zien: een joodse familie, met daarnaast een reusachtige gorilla. ‘Een Palestijn,’ zei ze. ‘Want die schreeuwen altijd zo.’
Het verbaast me telkens weer hoe gemakkelijk antikoloniale strijders als terroristen worden weggezet. Dat wegzetten is een van de redenen waarom ik weinig expliciet geweld toon

Wat afschuwelijk!
Ja. Ik haalde dat voorbeeld lange tijd juist aan als een voorbeeld van hoe het ook kan. Van: kijk, we kunnen toch met elkaar koffie drinken. Maar nu we het er zo over hebben, is het ergens ook vooral triest dat ze ons blijkbaar alleen als beesten kan voorstellen.

Het museum heeft verklaard dat ze achter de vertoning van het werk staan. Ze beantwoorden de oproep om het te verwijderen niet. Wel hebben ze aangegeven dat het werk beter uitgelegd moet worden. Heeft het museum daarover contact met jou gezocht?
Ik werd in eerste instantie gebeld door de directeur, die ik niet goed kende en nog maar net was aangesteld. Ze kondigde een spoedoverleg aan met de raad van toezicht. Vanuit curator Julia Geerlings heb ik sterke steun ervaren, het gesprek met de directeur liep in het begin grotendeels buiten haar weten om. Maar bij mijn werk is op de website inmiddels een extra disclaimer geplaatst, en ik word nu apart benoemd in de catalogus met een inlegvel. Dat voelt wrang, alsof mijn werk toch steeds weer ‘onschadelijk’ gemaakt moet worden. Tegelijkertijd ben ik ook blij dat het ook mensen – waaronder de directie – de ogen meer heeft geopend voor hoe wij als Palestijnen steeds weer dit soort aanvallen te verduren krijgen. Het museum schrok in eerste instantie maar uiteindelijk hebben ze het wel voor mijn kunstwerk opgenomen.
Je werk gaat vaak over pogingen om het doorgaande historische trauma te helen. In de context van Palestijns leed – waar westerse diagnoses zoals PTSS nauwelijks toereikend zijn, omdat er geen ‘post’ na het trauma is – keert de waarde ṣumūd geregeld terug: standvastigheid te midden van ontheemding en voortdurende onderdrukking. Hoe verhoudt jouw kunstenaarspraktijk zich hiertoe?
Wat betreft onze bevrijding, zeggen Palestijnen vaak: het kan niet in één dag. We hebben geleerd geduldig te zijn en mogen ondanks alles niet vervallen in haat. Mijn moeder zei altijd: ‘De joden zijn onze neven.’ Het is belangrijk om vast te houden aan ons eigen verhaal; we willen terug naar Palestina en een plek bouwen waar iedereen welkom is. Zoals ṣumūd uitdrukt: we moeten geworteld blijven, dicht bij onszelf, om de ontmenselijking niet binnen te laten komen. Voor mij is Palestijnse verzetsmuziek daarbij een diepe bron van troost en kracht sinds 7 oktober. Die zangers – vaak zelf oud-gevangenen of strijders – drukken verdriet én strijdvaardigheid uit. Zangers kunnen zich niet verschuilen achter een extern kunstwerk – dat inspireert me. Ik wil hun namen noemen en hun verhalen leren voor een volgend werk. Die muziek is als een overlevingskit geweest. Ik ben ook hoopvol – misschien heb ik geen andere keus. We hebben nog nooit zoveel mensen gehad die eindelijk zien wat er altijd al gebeurde: dat mensen zomaar worden afgeslacht. Palestina houdt ons een spiegel voor en laat zien wat er scheef zit in de hele wereld. Zoals wel wordt gezegd: uiteindelijk is het Palestina dat ons bevrijdt.
Jori Galama
is filmmaker en schrijver