Prettig eigenaardig
Prettig eigenaardig
De filminstallaties van Neïl Beloufa
Sinds zijn doorbraak tijdens Manifesta 8 in Murcia is zijn werk niet uit het internationale tentoonstellingscircuit weg te slaan. Neïl Beloufa maakt films die refereren aan filmgenres als sciencefiction en thrillers. Ze kenmerken zich door verfrissende improvisaties van amateurs en typische sculpturale installaties.
Er is in korte tijd zo’n indrukwekkende hoeveelheid tekst gewijd aan de jonge, in Parijs werkzame Frans-Algerijnse kunstenaar Neïl Beloufa (1985), dat het wel duidelijk is dat hij een gevoelige snaar raakt in de internationale kunstwereld. Ook zijn bomvolle tentoonstellingsschema wijst in die richting. Nu er alleen al voor dit najaar solotentoonstellingen van zijn werk op stapel staan in musea en galeries in Parijs, Vancouver en Wenen en groepstentoonstellingen in Londen en New York, lijkt het mij een goed moment om niet alleen in te gaan op de feitelijkheden rond zijn werk, maar om ook eens te proberen die overweldigende belangstelling in een breder verband te plaatsen. Hij is een interessant, talentvol kunstenaar, maar zijn hij en zijn werk (in negatieve of positieve zin) ergens een uiting van, en zo ja, waarvan dan?
Eerst wat feiten. Beloufa werd in 1985 geboren als kind van Frans-Algerijnse ouders die werkzaam waren in de filmwereld. Hij volgde gelijktijdig opleidingen aan de Beaux-arts en de L’école des arts décoratifs in Parijs en maakte in 2007 de film die hem in één klap naar gigantische hoogten voerde: Kempinski (waarover later meer). Hij verkreeg twee studiebeurzen voor vervolgstudies in het buitenland, aan CalArts in Los Angeles en de Cooper Union in New York. Na zijn afstuderen in 2009 werd hij toegelaten tot Le Fresnoy, een gerenommeerd instituut voor experimentele film in het Franse Lille, maar daar stopte hij na een jaar alweer omdat zijn carrière een hoge vlucht nam (zo was hij datzelfde jaar nog deelnemer aan Manifesta 8 in Murcia en leverde hij een solobijdrage aan het programma Frame tijdens de Frieze Art Fair). Na zijn eerste solo-expositie in The White Box in New York in 2008, waar Kempinski te zien was, was er eigenlijk al geen houden meer aan.
Bizar, prachtig, meeslepend
De in 2007 in Mali gedraaide film Kempinski is bizar, prachtig en meeslepend. Hij begint met een shot waarin de naam van de luxe hotelketen Kempinski zich aftekent tegen de avondlucht en vervolgt met een aantal shots van stadionlampen die lege velden verlichten. De eerste Malinees die we zien, heeft een tl-buis in zijn hand, die zijn grijnzende gezicht en een koe die vlakbij staat flauw beschijnt. Hij praat in raadselachtige bewoordingen over runderen als metgezellen en als echtgenote: ‘Ik leid een leven tussen de ossen’, zo verklaart hij. ‘Ze zijn heel benaderbaar, veel meer dan mensen. Ze zijn ook heel vriendelijk, veel meer dan mensen. Sinds de aarde waarop we wonen overvol is, ben ik de enige mens die met honderden ossen samenleeft. Het zijn mijn vrienden; we kletsen met elkaar en ik speel met ze. […] Mijn echtgenote de koe is gisteren bevallen van twee kalfjes, die morgen worden gedoopt.’ Tussen beelden van landschappen en stadionlichten door krijgen we ook andere Malinezen met tl-buizen in de hand te zien die ons vergasten op al even verbeeldingsrijke uitspraken, over bijvoorbeeld pratende motorfietsen en telepathisch geslachtsverkeer tussen echtelieden.
Als je deze raadselachtige film voor het eerst ziet, vraag je je in volkomen verwarring maar gefascineerd af wat er aan de hand is (zo moest ik denken aan Jean Rouch’ Les maîtres fous uit 1955, ook al ontbeert Kempinski de dik aangezette waanzin daarvan), maar zodra je weet wat het principe is, of ‘het spel’, dat Beloufa als uitgangspunt nam, gaat die fascinatie over in een prettig soort mijmeren. Beloufa is geïnteresseerd in wat er van verschillende filmgenres overblijft als ze met minimale middelen tot stand zouden komen en waagde zich op basis van die gedachte aan een sciencefictionfilm. Hij gaf een groep Malinezen de opdracht om zich een voorstelling te maken van de toekomst, maar dan alsof die inmiddels tegenwoordige tijd was. Hij liet ze het vertellen terwijl ze tl-buizen (‘lichtzwaarden’) vasthouden. Uit de daaruit voortkomende verhalen, die soms overduidelijk beïnvloed zijn door recente Hollywoodkrakers maar in andere gevallen ook door het leven in Mali zelf, monteerde hij met een geraffineerde cinematografische eenvoud deze film van dertien minuten.
Sculpturale installaties
Omdat Beloufa vindt dat white cube-vertoningen zijn films tekort doen, maakt hij speciale sculpturale installaties waarin ze bekeken kunnen worden. Zo hoort bij Kempinski een lukraak in elkaar geknutselde soort zitbank van gevonden materialen (veelal gelamineerd spaanplaat, mdf en grof schilderwerk) plus wat andere beeldende elementen die niet direct een functie lijken te hebben in de kijkbeleving. Aan de compositie van die uitgebreide, schijnbaar knullige kijkomgevingen ligt ook een zeker spelelement ten grondslag. Beloufa is er duidelijk op uit om de fysieke omstandigheden waarin zijn films worden bekeken te sturen (hij wil uitdrukkelijk niet hebben dat zijn films zonder die toevoegingen in een white cube worden vertoond), maar ook wil hij onderzoeken in hoeverre die omstandigheden in staat zijn om het gezag van de getoonde beelden aan te tasten.
De presentatie van zijn drieledige film Sayre and Marcus (2010) tijdens de recente solo-expositie Changes of Administrations vond plaats binnen misschien wel Beloufa’s meest complexe kijkomgeving tot nu toe: een in elkaar geflanste wirwar van bijna constructivistische, sculpturale mdf-elementen en een opmerkelijke overdaad aan groene wanden. De film zelf, drie delen die zo’n drie kwartier duren, past in het genre van de detective/thriller. Hij is opgenomen in een studio in Los Angeles. We zien een bonte, politiek correct samengestelde groep figuren, onder wie een paar blanken, een zwarte man, een Chinees, een halfbloedindiaan, een meisje en een hond. Ze spelen een eenvoudig spel waarbij ze twee moordenaars moeten ontmaskeren terwijl ‘de moordenaars’ hen een voor een uitschakelen. De spanning wordt op een bekende manier opgebouwd door de camera rond de personages te laten cirkelen, die in een kring zitten en elkaar willekeurige beschuldigingen toewerpen om er zo achter te komen wie de bewuste moordenaars zijn. Doordat er constant shots doorheen gesneden zijn van de studio waarin gefilmd wordt en vage beelden van uitgeschakelde personages die zich in de achtergrond ophouden, wordt het werkelijkheidsgehalte van de film expres tot een absoluut minimum afgebroken, al blijft het geïmproviseerde verhaal voldoende boeien om toch een zekere geloofwaardigheid te kunnen behouden.
Bij verschillende gelegenheden heeft Beloufa gezegd dat het hem niet zozeer is te doen om de geloofwaardigheid te ondermijnen, maar vooral om ruimte te creëren die tot mooie spanningen leidt. Die dramatische insteek wordt hier goed duidelijk. Maar zeker net zo interessant is zijn verkenning van simpele improvisatietechnieken en de daaruit voortkomende mogelijkheden om maatschappelijke, culturele en politieke waarheden van een bepaald moment zichtbaar te maken. Wie meedoet aan een dergelijke opzet en gedwongen wordt om voor de vuist weg te denken en te handelen en dus elke wezenlijke zelfcontrole loslaat, wil nogal eens dingen zeggen die eigenlijk taboe zijn of die op dat moment het meest prominent aanwezig zijn in het collectief bewustzijn. In Sayre and Marcus zegt een van de acteurs dat hij een getraumatiseerde Irakveteraan is, waar de rest meteen van maakt dat hij dus een ‘getrainde killer’ is, zodat zijn bewering in principe gelijkstaat aan een schuldbekentenis.
Improvisatie
Er kleeft voelbaar iets organisch, zelfs iets slordigs aan deze manier van kunst maken. Beloufa neemt duidelijk ideeën, spelelementen of ook vooronderstellingen als uitgangspunt om scenario’s te bedenken waarvan de uitkomst voor hem grotendeels onvoorspelbaar is. Dat slordige voert hij door in de mise-en-scène van zijn werk. Ik heb het vermoeden dat Beloufa’s aantrekkingskracht voor een groot deel gelegen is in het verfrissende alternatief dat hij met zulk werk biedt voor de parodistische, neoconceptuele impasse waarin veel van de huidige kunst de laatste tien jaar is vastgelopen. Tegelijkertijd verloochent het die conceptuele traditie niet. De aantrekkingskracht schuilt dan ook zowel in het werk zelf als in de belofte die het voorschotelt: zijn inherente openheid en ruimte voor improvisatie. Die belofte wordt echter opgeschort door bepaalde elementen van de sculpturale installaties waarin hij zijn films vertoont, zoals het gebruik van mdf en groene of blauwe kleurvlakken.
Bij meer werk van jonge kunstenaars zie je dit soort neutrale toevoegingen die het hoofdwerk zouden moeten faciliteren. Al te vaak wijzen ze letterlijk op een gebrek aan inhoud. Dit bewuste niet-invullen, of beter gezegd deze leegte, lijkt zelf een voortvloeisel te zijn uit een combinatie van de vaak beklaagde afwezigheid van ‘een groot verhaal’, zogenaamde postkritische crises, en Duchamps gevreesde maar ware, zij het vaak flagrant misbruikte terloopse uitspraak dat het de kijker is die het kunstwerk voltooit – waar veel jonge kunstenaars voordeel uit trekken of zelfs onbezorgd misbruik van maken door zogezegd amper nog aan het kunstwerk te beginnen.
Natuurlijk kan Beloufa niet echt worden beschuldigd van zulke futloze praktijken, maar het gebruik van materialen die steeds meer geassocieerd worden met een fundamenteel gebrek aan overtuiging lijken zijn films toch echt geen recht te doen. Dat verdienen ze niet, want ze zijn gewoon te goed, soms prettig eigenaardig, en te veelbelovend.
Chris Sharp is schrijver en curator, Parijs, en redacteur van het tijdschrift Kaleidoscope
Vertaald uit het Engels door Wouter Groothuis
Chris Sharp