Publieke kunst
Publieke kunst
Een kwestie van verleiden
Hedendaagse beeldende kunst in de openbare ruimte, heet als het aan politiek econoom en kunsthistoricus Ina Boiten ligt, vanaf nu ‘Publieke kunst’. Want, zo betoogt Boiten in de eerste van een reeks geplande ‘studiepockets’ van de Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR), bij een veranderende samenleving hoort een nieuw soort (stedelijke) kunst én een nieuwe taal. Waar in het begrip ‘kunst in de openbare ruimte’ nog te veel de bevoogding van de overheid doorsijpelt, staat in de nieuwe benaming het publiek centraal. En daar is het tegenwoordig allemaal om te doen, aldus Boiten.
In Publieke kunst. Nieuwe dimensies in ruimte en tijd, voor kunstenaar en publiek (2001) wordt het wezen van de eigentijdse kunst getypeerd als een dynamisch traject waarin ruimte en tijd met elkaar versmolten raken en het publiek aangespoord wordt tot actieve deelname. Boiten beschrijft wat volgens haar de functie van de hedendaagse kunstenaar is en wat de mogelijke criteria zijn voor de beoordeling van kunst in de openbare ruimte. Ze gebruikt daarvoor de termen communicatie (eenrichtingsverkeer van de kunstenaar naar het publiek), participatie (de inbreng van het publiek staat in dienst van het door de kunstenaar beoogde kunstwerk) en mobilisatie (het publiek staat centraal en kan naar eigen goeddunken met het initiatief van de kunstenaar aan de gang). Als ultiem voorbeeld van publieke kunst wordt het ‘kikkerbelproject’ van de Amerikaanse kunstenaar John Knight uit 1993 aangehaald. Knight mobiliseerde de Haagse bevolking de eigen fietsbel om te ruilen voor een door hem ontworpen ‘kwakende kikkerbel’ De openbare ruimte was hier niet een vastomlijnde fysieke locatie, maar een ‘ervaringsruimte’, bepaald door de fietsroutes van de gebruiker. Een ruimte die zich zelfs tot in Cuba uitstrekte waar de ingeruilde Nederlandse fietsbellen via diplomatieke en particuliere kanalen hun plek vonden.
Boiten toont aan dat ook de door haar uitvoerig beschreven projecten van de vier zogenaamde ‘verspieders’ (Ann Veronica Janssens, Adriaan Nette, Harmen de Hoop en Jeanne van Heeswijk) in meer of mindere mate voldoen aan de kenmerken van de zogenoemde publieke kunst. Onderliggende boodschap is steeds ‘het prikkelen van de bewuste “beleving” van het publiek met als resultaat een veranderde perceptie van de omgeving’. Voorwaarde is natuurlijk wel dat het publiek zich bereidwillig opstelt en zich laat verleiden door de als kunst verpakte feestelijkheden, taxiritten en traktaties. En dat valt helaas nog wel eens tegen. In de praktijk komt het er vaak op neer dat de projecten slechts door een klein, geïnformeerd publiek als zodanig worden gezien en beleefd.
Hoewel Boiten vrij neutraal blijft in de beschrijving van de door haar gekozen projecten, wordt duidelijk dat voor haar ‘mobiliserende kunst’ haast synoniem is aan ‘geslaagde’ publieke kunst. Haar boek is daarmee zowel een analyse van enkele ontwikkelingen binnen de kunst in de openbare ruimte als een klein pleidooi in deze richting. In onze samenleving is geen behoefte meer aan wat Cor Blok in de inleiding van het boek beschrijft als: ‘al dan niet roestkleurige, nergens op slaande constructies waarmee omwonenden en passanten op alle mogelijke en onmogelijke plekken worden opgezadeld, meestal van overheidswege’. Wat wij volgens Boiten nodig hebben is een kunst die ‘net als de prostituee, toegankelijk én prikkelend is’ [sic].
Storend in de lijn van het betoog zijn de wat oppervlakkige en daarom vaak overbodige zijstapjes naar de psychologie en sociologie. De sociale context waarin Boiten haar bevindingen tracht te plaatsen, gaat hier en daar ten koste van een diepgaande analyse van het eigenlijke onderwerp: de publieke kunst. Andere interessante ontwikkelingen blijven onderbelicht, bijvoorbeeld op het gebied van het internet als ‘nieuwe’ openbare ruimte en de tendens om kunstenaars reeds in een vroeg stadium te betrekken bij de (her)profilering van de stedelijke ruimte. Wat Boiten onder publieke kunst verstaat, geldt dan ook als een specifieke tendens die zich naast andere ontwikkelingen manifesteert. Maar is die rigide opvatting van publieke kunst, waar Boiten zo voor pleit, uiteindelijk niet een verschraling van het aanbod, waarbij niet de functie maar alleen de invulling aan verandering onderhavig is?
Ina Boiten, Publieke kunst. Nieuwe dimensies in ruimte en tijd, voor kunstenaar en publiek, NAi Uitgevers, Rotterdam , i.s.m. SKOR en Stroom hcbk, Amsterdam, 2001, 201p, ISBN 90-5662-210-2, F49,50
Vivian van Saaze