Rechten en plichten
Rechten en plichten
De heropvoering van het Milgram-experiment
De heropvoering van het Milgram-experiment is een authentieke reconstructie van een deel van het experiment dat Stanley Milgram vanaf 1960 enige jaren lang aan de universiteit van Yale, Connecticut, uitvoerde om de gehoorzaamheid aan autoriteit te testen.
De figuur van de oplichter-kunstenaar, de persoon die zich richt op de behoefte van mensen om te geloven en zich te conformeren en die er niet voor terugdeinst om een risicovol spel te spelen, staat centraal in het werk van de Engelse kunstenaar Rod Dickinson. Jim Jones, de leider van de People’s Temple, een beruchte sekte uit de jaren zestig, was een expert-amateur magiër die een stuk kippenvlees kon wegtoveren om het vervolgens uit het lichaam van de persoon te trekken die hij aan het ‘genezen’was. The Promised land is een heropvoering door Dickinson van een dienst door Jim Jones. De heropvoering herhaalt het moment waarop Jim Jones de exodus van de People’s Temple naar Guyana aankondigt. Terwijl we luisteren naar de dienst en getuige zijn van de ‘wonderbaarlijke genezing’, weten we wat de huiveringwekkende uitkomst zal zijn: de massale dood van de gemeenschap in Jonestown.
De uitvoerder van het gehoorzaamheidsexperiment van Stanley Milgram, dat in 2002 eveneens door Rod Dickinson is heropgevoerd, gebruikt een vergelijkbare truc wanneer hij de vrijwilligers vraagt om te kiezen tussen positie van docent of leerling. De middelen van de truc – de vrijwilligers laten geloven dat ze mogelijk dodelijke electroshocks toedienen aan andere mensen – heiligen uiteindelijk het doel van het experiment. We mogen concluderen dat mensen gehoorzamen aan autoriteit, en dat hun behoefte om erbij te horen groter is dan elke ethische beschouwing. We kunnen ook concluderen dat het voor de gek houden van de vrijwilligers noodzakelijk is voor het experiment, misschien wel in de naam van de wetenschap.
Millgram, Arendt, Eichmann
In de film uit 1963 over Milgrams gehoorzaamheidsexperiment zien we feitelijk een serie heropvoeringen. Een eigenschap van wetenschappelijk experimenten is dat ze herhaalbaar zijn. Het is hier misschien beter om het woord ‘uitspelen’ te gebruiken, omdat het oorspronkelijke experiment een podium, een gezelschap met een script en een onwetende hoofdrolspeler nodig had, die een rol speelde die hem werd opgelegd door de setting, de andere acteurs en de voorwaarden van het experiment. Het theater is in dit geval het theater van de wetenschap, waar een specifieke procedure wordt uitgespeeld. In deze discursieve ruimte van de wetenschap worden bepaalde woorden en gebaren gebruikt om een resultaat te bereiken. Maar om het experiment te bekrachtigen, moet Milgram zich in verschillende omgevingen bewegen. Milgram citeert zelf Hannah Arendts Eichmann in Jerusalem, Report on the Banality of Evil (gepubliceerd drie jaar na het begin van de gehoorzaamheidsexperimenten) en uit andere teksten, en neemt zo een moreel standpunt in over de algemene aard van de mens. Milgram beroept zich op gebeurtenissen die plaatsvonden nadat de experimenten waren begonnen: het Eichmann-proces in 1961 en de slachting in My Lai in 1968. Eén mogelijke lezing van de waarde van het experiment zou zijn dat mensen in de moderne wereld wetenschap en technologie beschouwen als de autoriteit die zonder vragen gevolgd dient te worden. Milgram trekt ook algemene conclusies over de aard van de mens: namelijk dat gehoorzaamheid ‘… het vaste gedragspatroon is dat mensen bindt aan autorititeitssystemen’. Zo’n beweging is nodig wil men de inherente tegenspraak kunnen oplosson dat wetenschappelijk methodes gebruikt worden om de autoriteit van de wetenschap in diskrediet te brengen.
Milgrams lezing van Arendts boek is duidelijk. In Obedience to Authority schrijft hij: ‘Dit is misschien de meest fundamentele les van Arendts studie: gewone mensen, die gewoon hun werk doen, zonder een specifieke vijandigheid van hun kant, kunnen bemiddelaars worden in een afschuwelijk destructief proces. Bovendien, zelfs wanneer de destructieve effecten van hun werk duidelijk zichtbaar worden, en ze gevraagd worden om handelingen uit te voeren die niet verenigbaar zijn met fundamentele morele normen, dan zijn er relatief weinig mensen die de vindingrijkheid hebben om de autoriteit te weerstaan.’ Dit is evenwel niet de conclusie die Hannah Arendt trok over Eichmann in Eichmann in Jerusalem. Arendt benadrukt dat de banaliteit van Eichmann allesbehalve routine was. Zij neemt uitgebreid de tijd om de gevaren aan te tonen van het maken van generalisaties over de menselijke aard naar aanleiding van het particuliere geval van Eichmann. ‘Men kan stellen dat het niet langer gaat om een specifieke mens (…) maar eerder het Duitse volk in het algemeen, of anti-semitisme in al zijn vormen, of de gehele moderne maatschappij, of de aard van de mens en zijn oorspronkelijke zonde – zodat uiteindelijk de gehele menselijke ras naast de beklaagde in het bankje zit. Dit is al vaak beweerd, vooral door diegenen die niet zullen rusten voordat zij een “Eichmann in ons allen” hebben ontdekt.’ Arendt schrijft verder: ‘(…) wanneer ik spreek over de banaliteit van het kwaad, doe ik dat enkel op een strikt feitelijk niveau, wijzend op het fenomeen dat me recht in het gezicht keek tijdens het proces. Eichmann was niet Iago en niet Macbeth, hij was niet dom. Het was pure onnadenkendheid – iets wat op geen enkele manier hetzelfde is als domheid – die hem er vatbaar voor maakte om een van de grootste criminelen van die periode te worden (…) Zo’n verwijdering van de realiteit en zo’n onnadenkendheid kunnen meer vernietigen dan alle kwade instincten tezamen die, misschien, inherent zijn aan de mens – dat was in feite de les die men kon leren van Jeruzalem. Maar het was een les, niet een verklaring van het fenomeen, noch een theorie erover.’
Het lijkt erop dat het gehoorzaamheidsexperiment Milgram in staat stelde om conclusies te trekken, waarvan Arendt vond dat ze die niet kon trekken. Voor Arendt was de banaliteit van Eichmanns karakter specifiek voor Eichmann zelf: een buitengewoon merkwaardig gebrek aan fantasie – terwijl Milgram de interpretatie geeft dat Milgrams banaliteit een gemeenplaats was. En vanuit deze interpretatie kunnen we makkelijk de conclusie trekken dat er inderdaad een ‘Eichmann in ieder van ons’ schuilt.
Het experiment was altijd een vorm van theater: de mate waarin Milgram de procedures ervan afstemde om het beoogde resultaat te verzekeren; de vorm van organisatorische hiërarchie binnen het laboratorium; de uitgebreide elektronische apparaten – alles conformeert zich aan de dictaten van het discours waarin hij wilde opereren. Hij had een omgeving nodig die geen enkele toevalligheid kon toestaan, en hij wilde demonstreren dat het experiment procedureel gezien op alle punten correct was uitgevoerd. Dit is een noodzakelijke respons op het regime dat hem was opgelegd door de vereisten van het wetenschappelijke experiment. In die zin werd Milgram een proefkonijn in zijn eigen experiment. Het uitvoeren van wetenschap voor de wetenschap. Het Milgram experiment bewijst niet dat een groot percentage van de mensheid in staat is tot moord – het is ‘niet een verklaring van het fenomeen, noch een theorie erover’. Het was een les.
Macht
Ik zou graag een alternatief uitgangspunt willen voorstellen om het Milgram-experiment te beschouwen, één dat opereert vanuit andere premisses. Het vereist een andere blik op de manier waarop machtsrelaties opereren dan Milgrams visie op macht. In Obedience to Authority nam Milgram de klassieke hiërarchische structuur als uitgangspunt: God – de koning – de uitvoerders van de koning – het volk. Milgram gebruikt in zijn boek de termen ‘baas’ en ‘volgers’, en alle leden van de cast – inclusief Milgram zelf – hebben specifieke rollen in deze hiërarchie: leraar, leerling, onderzoeker. In Obedience to Authority wordt dit schema geïllustreerd met diagrammen. Deze visie op macht kan tegenover een andere klassieke visie worden geplaatst, die waarin de ene groep de ander bestrijdt (in klassieke zin: kapitaal contra arbeid). De gebeurtenissen van de geschiedenis en het gedrag van mensen in de maatschappij kunnen dan gezien worden als het ontvouwen van deze dialectiek.
Foucault stelt een derde visie voor: de notie van een vorm van macht die discreet wordt uitgevoerd en die het gedrag verandert van het subject dat opereert in een meervoudigheid van sociale systemen: de school, de werkplaats, de gevangenis, en de familie. Volgens Foucault representeert het Panopticum het moment dat het maatschappelijke paradigma verschuift van de straf naar de discipline. De utilitarist Jeremy Bentham ontwikkelde de panoptische structuur voor de gevangenis in de jaren 1790. Het is een centrale toren die is omgeven door een perifere ring, zodat de mensen in de toren de mensen in het gebouw eromheen kunnen zien, maar de mensen in de ring kunnen de observatoren niet zien. Dit veroorzaakt een verandering in het gedrag van degenen die worden bekeken, en het vertegenwoordigt de geboorte van menselijke ‘surveillance’ als een mechanisme om de sociale orde te behouden (en misschien vertegenwoordigt het eveneens de geboorte van de moderne paranoia).
Hier begint het hiërarchische model uit elkaar te vallen, omdat mensen niet alleen zichzelf beginnen te ‘monitoren’, hun eigen gedrag te reguleren, maar ook een nieuwe reeks subjectposities in gaan nemen. In dit schema wisselt de macht tussen verschillende personen en instituten en staat het eveneens toevalligheden toe in de domeinen van de macht. Als dit model zou zijntoegepast in Milgrams laboratorium dan was het experiment onwerkbaar geweest. Het experiment kon niet worden geënsceneerd zonder de vaststaande hiërarchische modus die het gedrag van de ‘leraar’ reguleert. Om het experiment te laten slagen was het essentieel dat geen enkele toevalligheid werd toegelaten.
Antinomie, verwarring, herhaling
Het werk van Dickinson is nooit een illustratie van een concept: ze gaan eerder over de interne conflicten in concepten. Ik noemde al dat de oplichter en het bedrog terugkerende figuren zijn in Dickinsons werk van de afgelopen tien jaar. Maar ze hebben ook de figuur van het obsessieve gemeen. Voor mij is de sleutel tot het werk de aandacht voor de vraag hoe een gebaar of een gebeurtenis wordt geïnstalleerd. Deze installatie wordt mogelijk gemaakt door de kracht van verschillende discoursen, die het nooit met elkaar eens zijn, maar die altijd wederzijds afhankelijk zijn. Zoals bij het interne conflict in Milgrams experiment: hij maakte gebruik van de autoriteit van de wetenschap om morele uitspraken te doen over de menselijke behoefte om te gehoorzamen aan autoriteit – inclusief de autoriteit van de wetenschap. Door dit conflict en de afhankelijkheid ontstaat iets anders. Verschillende krachten die aanspraak maken op dezelfde historische gebeurtenis, zoals in zijn heropvoering van de Jonestown-dienst, wijzen op een onderzoek naar hoe een gebaar of een beeld kan worden geïnstalleerd. Het werk lijkt één ding te zijn, maar het blijkt iets anders te zijn, en dat andere is onbekend. Het lijkt zich te bewegen in één territorium en maakt dan een onverwachte draai. Deze beweging, dit slinkse, minachtende gebaar heeft iets weg van een statement dat Marcel Duchamp maakte in 1961: ‘Op een gegeven moment, terwijl ik de antinomie tussen kunst en de readymade wilde aantonen, stelde ik me een “wederkerige readymade” voor: gebruik een Rembrandt als een strijkplank.’ Duchamps gebruik van de term ‘antinomie’ is een referentie aan Kants notie van de verwarring die ontstaat wanneer iemand twee voorstellen krijgt gepresenteerd die elkaar tegenspreken en die toch beide even geldig zijn, bijvoorbeeld: ‘het universum is oneindig’ tegenover ‘het universum heeft een limiet’. Dickinsons werk is gesitueerd in een gebied waar die verwarring over verschillende, soms even geldige, aanspraken op eenzelfde gebeurtenis, plaatsvindt: het lot van de volgers van Jim Jones, en de wetenschappelijke aanspraken van het Milgram experiment.
De tekst boven de troon van Jim Jones luidt: ‘diegenen die zich het verleden niet herinneren, zijn gedoemd het te herhalen’. Dit gezegde is tegenwoordig zo bekend dat het bijna een gemeenplaats is geworden. De experimenten en de heropvoeringen maken een reeks cirkels in de tijd; de gebeurtenis wordt gedefinieerd door referenties buiten zichzelf; de gebeurtenis wordt bedekt geïnstalleerd en draait zo rond het moment van installatie. Het is nooit in staat om iets ‘essentieels’ van haar oorsprong te pakken te krijgen, en dus blijft het ontoereikend, onbepaald; het vertelt ons nooit genoeg en toch blijft het het angstvallig, bij herhaling vastleggen. Als een vreemde echo van de gemeenplaats boven de troon van Jim Jones, zullen het Milgram experiment en Dickinsons heropvoeringen zich altijd de fouten van het verleden blijven herinneren en ze altijd blijven herhalen.
Steve Rushton