Renée Steenbergen interview
Renée Steenbergen
Grenzen van het mecenaat
Eerder publiceerde u al een grote studie over verzamelaars, waarom moest dit nieuwe boek er komen?
‘Na mijn proefschrift had ik weer de vrijheid een echt meningsvormend boek schrijven. We leven in een tijd van grote vermogens, er wordt zo’n vier miljard per jaar geschonken, de kunst krijgt echter maar een klein stukje van de koek: drie tot vijf procent van alle giften. De inzet van particulieren is er in aanzienlijke mate maar er is weinig over bekend, terwijl voorbeeldwerking juist belangrijk is.’
Het ministerie van OCW wil vanaf 2009 jaarlijks tien miljoen bezuinigen op de cultuurproducerende instellingen. Plasterk heeft de zogenaamde Commissie Cultuurprofijt de opdracht gegeven te onderzoeken hoe instellingen ‘de eigen inkomsten kunnen vergroten’. Zelffinanciering wordt daarbij onder andere als graadmeter gepresenteerd voor het maatschappelijke draagvlak van een culturele instelling. Wat vindt u daarvan?
‘Vanuit de overheid redeneert men: de particulieren moeten meer doen want wij gaan bezuinigen. Ik denk dat de Commissie Cultuurprofijt zich niet helemaal heeft gerealiseerd dat ze een bezuinigingsmaatregel van beleid hebben voorzien. Verder vind ik het begrip cultureel ondernemerschap dat zij hanteren een ongelukkige term die alleen maar verwarring zaait. De suggestie wordt gewekt dat het bedrijfsleven het ideaal zou moeten zijn voor culturele instellingen. Een museum zou in de rol van ondernemer een paar mooie topstukken kunnen verkopen die fors in marktwaarde zijn gestegen om haar aankoopbudgetten veilig te stellen, maar dat is in strijd met haar kerntaak: beheer en behoud van kunst en cultuur. Tekenend voor Nederland is dat alle ogen gericht zijn op sponsoring, maar sponsoring is geen cultuurmecenaat, er moet altijd een tegenprestatie tegenover staan. Instellingen maken er kosten voor terwijl het voor bedrijven honderd procent aftrekbaar is. We moeten een klimaat scheppen waarin het onderscheid tussen geven en sponsoren duidelijker wordt.’
Hoe komt Nederland uit de vergelijking met landen als Engeland, Frankrijk of Duitsland ten aanzien van het cultuurmecenaat?
‘In die vergelijking loopt Nederland niet voorop. In Duitsland bijvoorbeeld hebben particulieren vanuit het Bildungsideaal altijd al meer gegeven dan het bedrijfsleven. In het nog sterk centralistische Frankrijk is sprake van een groeiend particulier mecenaat voor de kunst sinds de ‘Wet op het Mecenaat’ er is ingevoerd. Vooral in Engeland heeft de afgelopen tien jaar een enorme inhaalslag plaatsgevonden. Daar is een grote campagne gevoerd voor de filantropische sector, de Giving Campaign, die tal van belastingsubsidies invoerde waardoor de particuliere gift sterker ingebed is geraakt in de cultuursector. In Nederland wordt cultuur niet gerekend tot de filantropie en moet je veel meer uitleggen waarom er geld bij moet voor de kunsten.’
U stelt dat het particulier mecenaat niet zichtbaar genoeg is in Nederland, maar internationaal lijkt juist het tegendeel waar: het ene na het andere privémuseum wordt geopend.
‘Ik vind het niet in alle opzichten een goede ontwikkeling dat privéverzamelaars hun eigen musea oprichten. Het levert een versnippering op van het museale bestel, daar waar juist samenwerking voorop zou moeten staan. Hoe je het ook went of keert, het belang dat een privéverzamelaar heeft met een museum valt niet altijd samen met de van oudsher publieke taken van een museum. Verzamelaars moeten uitgenodigd worden na te denken over hoe ze bij de musea kunnen aansluiten, maar daarvoor is een mentaliteitsverandering bij museumdirecties nodig. Ik ben een voorstander van een goede dialoog tussen privéverzamelaars en musea, bijvoorbeeld door het oprichten van een verzamelaarsclub waarbinnen gekeken wordt naar mogelijkheden van samenwerking en overeenkomsten in ideeën of artistieke voorkeuren.
Ik ben ervan overtuigd dat het museumveld er over twintig jaar totaal anders uitziet. Je zou kunnen zeggen dat het tijdperk van de reguliere nationale musea voorbij is, die blijven hun erfgoedtaak behouden, maar ze zullen steeds meer concurrentie krijgen van intiemere, rijkere privémusea. Ook de echte grote collectievorming, met name van hedendaagse en moderne kunst die zich vanaf de jaren zeventig heeft ontwikkeld, komt tot een halt als gevolg van de exorbitante prijzen en ik vraag me of dat zo erg is. Ik las in The New York Times over een onderzoek onder Amerikaanse musea, waaruit bleek dat mensen vooral naar de musea komen voor de vaste collectie. Je hoeft niet elk nieuw werk van een jonge kunstenaar aan te kopen, er is in dat opzicht al een enorm reservoir aanwezig onder verzamelaars.
Er gaan ook stemmen op dat musea meer strategisch moeten gaan opereren op de kunstmarkt. Bijvoorbeeld zoals de Tate met zijn strategische alliantie tussen verschillende museale instellingen. Dat had ook prachtig kunnen werken voor de vier kunstinstellingen aan het Museumplein. Zo zou je meer voorbeelden kunnen verzinnen vanuit de optiek: wie niet sterk is moet slim zijn, want zeker is dat het museumveld sterk zal veranderen in de toekomst.’
Wat zijn de voor- en nadelen van de toegenomen belangstelling voor particulier mecenaat?
‘Met de opkomst van de private partijen op de markt van hedendaagse beeldende kunst moeten musea ervoor waken zich niet in een kwetsbare onderhandelingspositie te laten brengen. Tijdelijke bruiklenen bijvoorbeeld, zou ik absoluut afraden. Het is niet in het belang van het museum, omdat men deze bruiklenen straffeloos terug kan trekken en tegen winst verkopen op de kunstmarkt. In Engeland overwegen ze nu in te voeren, dat als kunstwerken vijf jaar of meer in bruikleen zijn bij musea, bij verkoop vijf procent van de winst aan het museum geschonken moet worden.
Ik heb veel verzamelaars gesproken en weet dat veel van de grootste gevers afkomstig zijn uit het bedrijfsleven. Dat zijn mensen die tot het einde toe zakelijk blijven denken, daar hoef je niet romantisch over te doen. Je moet gevers wat dat betreft een beetje “opvoeden” en geen mogelijkheid voor misbruik open laten. Toe te juichen zijn de nieuwe vormen van mecenaat die aan het ontstaan zijn. Het opzetten van geefkringen is een vorm van collectief mecenaat, een eigen vermogensfonds is een individuele vorm dat de stichter de mogelijkheid geeft zijn giften in hoge mate zelf te sturen. Voorbeelden daarvan in Nederland zijn de Turing Foundation en de VandenEnde Foundation. Of het feit dat er steeds meer jonge verzamelaars zijn, de snel gestegen inkomsten van de generaties onder de vijftig jaar zijn een belangrijke oorzaak van dit nieuwe geefgedrag.’
Renée Steenbergen, De nieuwe mecenas. Cultuur en de terugkeer van het particuliere geld, Business Contact/Het Financieele Dagblad, 2008. € 24,90
Renée Steenbergen, De nieuwe mecenas. Cultuur en de terugkeer van het particuliere geld, Business Contact/Het Financieele Dagblad, 2008. € 24,90
Ingrid Commandeur