Rural residency
Rural residency
Een verblijf op Fogo Island
Residencies zijn alomtegenwoordig en iedereen lijkt eraan deel te nemen. De meeste zijn gericht op kunstenaars, maar residencies voor curatoren en critici groeien in populariteit. In de afgelopen jaren heb ik als curator en criticus aan verschillende meegedaan, in Europa en Noord-Amerika, en wel zodanig, dat ik in de ogen van enkele collega’s een ware expert ben geworden op dit gebied. Volgens de Nederlandse organisatie Trans Artists, die de meest uitgebreide website over residencies bijhoudt, zijn er wereldwijd meer dan duizend programma’s, waarvan de meeste zijn ontstaan in de afgelopen twintig jaar. Residencies zijn een integraal onderdeel geworden van de geïnstitutionaliseerde kunstwereld en nemen overal gelijksoortige vormen aan. Bijna overal.
Afgelopen zomer verbleef ik twee maanden op een kleine, kale rots op het uiterste oostelijke puntje van het Noord-Amerikaanse continent, Fogo Island. Ik ging naar het eiland met de Canadese curator Aileen Burns met het voornemen om te studeren, te schrijven en een tentoonstelling voor te bereiden. Wandelen, vissen, ijsbergen beklimmen en walvissen kijken behoorden tot de extra’s. Samen met de Amerikaanse kunstenaar David Kelley, de Duitse kunstenaar Silke Otto-Knapp en de Britse kunstenaar Hannah Rickards beseften Burns en ik snel dat wij daar terecht waren gekomen in een sociaal en economisch experiment. Een tegelijkertijd problematische en spannende ervaring.
Op Fogo Island hebben moderne industriële vismethoden van Canadese en internationale conglomeraten de 300-jaar oude, traditionele kabeljauwvisserij in de loop van de twintigste eeuw de das omgedaan. Als gevolg van overbevissing voerde de Canadese overheid bovendien in 1992 een verbod in op de commerciële visvangst. De belangrijkste voorziening in het levensonderhoud van de eilandbewoners werd daarmee van tafel geveegd. In een poging om het eiland nieuw leven in te blazen, richtte de ondernemer en oorspronkelijke eilandbewoner Zita Cobb enkele jaren geleden de Shorefast Foundation op, waaruit de Fogo Island Arts Corporation ontstond.
Het residency-programma van de Arts Corporation is sinds dit jaar volledig draaiende, met vier state of the art ateliers die zijn ontworpen door de Newfoundlandse architect Todd Saunders. Tijdens mijn eerste dagen op het eiland vertelde de directeur, de IJslandse Elísabet Gunnarsdóttir, dat de Shorefast Foundation ook de bouw van een chique hotel financiert, dat culturele instellingen als een galerie, een bioscoop en een bibliotheek zal gaan herbergen. Het hotel, dat in de zomer van 2012 opent, moet investeerders aantrekken voor de Arts Corporation en andere gemeenschapsinitiatieven. De combinatie van de schoonheid van de natuur en het prikkelende van cultuur: het is een populaire strategie onder politici en zakenlieden om meer toerisme te genereren. Als gebruiker van een van de ateliers voelde dit vreemd. Ik twijfelde over mijn eigen positie als een middel het eiland op te waarderen, zonder in staat te zijn er iets aan te kunnen veranderen.
Toch is het inzetten van kunst en kunstenaars als instrument voor sociaaleconomische verandering voor de lokale bewoners niet nieuw. Eerder vond er al een grootschalig collectief experiment plaats waarbij het produceren van films als katalysator voor verandering gold. In 1967 organiseerden de Canadese National Film Board en de Memorial University in St. John’s in Newfoundland het zogenoemde Fogo Process, een documentaireproject voor en door de bewoners van het eiland, die in toenemende mate in armoede leefden. De video-opnames zorgden voor onderlinge samenwerking en werden verspreid in buurgemeentes en bij de overheid. De kroon op het sociaalgeoriënteerde Fogo Process was de oprichting van de Fogo Island Cooperative Society, een lokaal visverwerkings- en exportstelsel. De vissers namen voor het eerst in de geschiedenis van het eiland het productieproces in eigen hand. Voor een geïsoleerde plek als Fogo Island, waar de bevolking pas in de jaren zestig elektriciteit kreeg, in de jaren negentig verharde wegen en in 2007 internet, gold dit als een belangrijke prestatie.
In zijn essay ‘The City in the Age of Touristic Reproduction’ (2008) betoogt de criticus Boris Groys dat ‘het de hedendaagse kunstenaars en intellectuelen [zijn] die het grootste deel van hun tijd in transitie doorbrengen – zich haastend van de ene naar de andere tentoonstelling, van het ene naar het andere project, van de ene lezing naar de volgende, of van de ene plaatselijke culturele context naar de andere.’ In algemene zin streven residencies ernaar alternatieve werkmethoden te ontwikkelen voor die overhaaste hedendaagse kunstwereld. De kunstenaar Kamin Lertchaiprasert beschreef de residency die hij samen met Rirkrit Tiravanija eind jaren negentig oprichtte in het noorden van Thailand als ‘een vrije ruimte, alhoewel ingegeven door bepaalde intenties ten aanzien van gemeenschap, discussies en experimenten in andere denkgebieden.’
Ook de Arts Corporation op Fogo Island wil een afgelegen ruimte voor creativiteit kweken, die zijn wortels heeft in een lokale context en streeft naar economische en ecologische duurzaamheid. De organisatie gebruikt op strategische wijze de taal en nalatenschap van het Fogo Process en de vissersgemeenschap, maar de aanpak en lange termijndoelen zijn niet evident.
Sinds mijn verblijf op Fogo Island denk ik na over het nut van residencies. Het lijkt me dat de kunst zich al te gemakkelijk leent als simpele oplossing voor complexe vraagstukken. Fogo Island is simpelweg een van de meer extreme gevallen. De gigantische toename van residencies roept ook de vraag op in welke mate deze ontwikkeling voorziet in de behoeften van de culturele sector. Volgens mij kunnen we veel meer eisen van zowel het publieke als het particuliere domein dat ons wil inzetten bij hun culturele en economische belangen. Als wij niet terug kunnen vallen op onze inhoud en expertise hebben zij immers niets.
Johan Lundh is curator en criticus, Berlijn/Stockholm
Vertaald uit het Engels door Anne Ruygt
Johan Lundh