metropolis m

Anne Marijn Voorhorst waagde zich aan een passieve residency, op het platteland van Friesland. Ze richt zich tot Miek Zwamborn, die een residency is begonnen, ver weg van alles en iedereen in Schotland. Is de voorkeur voor het ruige niets een vorm van het escapisme?

Amsterdam, 

Dag Miek,

We hebben elkaar al eerder kort gesproken over de residentie Knockvologan die jij en Rutger aan het opzetten zijn op Isle of Mull, Schotland. Ik ben heel benieuwd naar wat jullie hierin tegenkomen, en hoe het bevalt om zo ver van de wereld te verblijven waarin je voorheen als kunstenaar en schrijver werkte.

Een jaar geleden stond mijn eigen residentie in Kunsthuis SYB voor de deur, waar ik met drie bevriende kunstenaars (Minne Kersten, Charlott Weise en Marlena von Wedel) de mogelijkheden van passiviteit onderzocht. Met een aanhangwagen vol tekenmateriaal, gereedschap, naaigerei en boeken reden we naar het noorden van Nederland, waar we een heel huis (een studio en tuin, een woonverdieping en slaapgedeelte) en de gehele omgeving (een dorpsstraat, parken, een botanische tuin, bossen met hoge bomen, meren op rijafstand) tot onze beschikking hadden.

Ik ben om vele redenen geïnteresseerd in passiviteit, maar laat ik hier ingaan op waarom ik het een rebelse positie zou noemen. Passiviteit staat haaks op de tendensen in de huidige samenleving – zoals ik ze ervaar althans. Alles lijkt een doel te moeten dienen, zo snel mogelijk resultaat op te leveren; de gangbare weg is die van de stijgende lijn en productie. Binnen deze patronen zijn het terugtrekken en het uitstellen van oordeel en verantwoordelijkheid nemen al gauw daden van verzet. Iemand in onze omgeving riep bijvoorbeeld schalks: ‘Wat heerlijk dat jullie een paar maanden gaan niksen’. Hoewel passiviteit evengoed een vorm van escapisme genoemd kan worden – als je van mening bent dat je steeds moet voldoen aan wat de maatschappij van je verlangt.

Hoe geef je een werkperiode vorm door middel van passiviteit? De eerste weken in Beetsterzwaag richtten we in als experiment, met als doel ons resultaatgerichte handelen collectief te herprogrammeren. Steeds één van ons leidde een oefening, zodat de rest zo passief mogelijk kon volgen en in staat was ontvankelijk te zijn. We noemden ons project Notes of the Receptionist; vanuit onze rol als ‘ontvankelijken’ zouden we berichten over ons bestaan en de door ons gecreëerde wereld. Ook vonden we het interessant, als vier vrouwelijke kunstenaars onder elkaar, hoe de term receptionist evengoed slaat op de functie van ondersteunende baliemedewerker, die van oorsprong vooral door vrouwen bekleed wordt.

Na deze gezamenlijke aftrap trokken we meer ons eigen plan. Waar de anderen parttime teruggeroepen werden door andere werkzaamheden, had ik de vrijheid om in Beetsterzwaag te blijven. Een enorme luxe, zou het niet te wijten zijn aan de zware hersenschudding die ik maanden voor aanvang van de residentie had opgelopen. Mijn lichaam dwong me ieder uur opnieuw tot bezinning, na iedere 45 minuten ging ik een kwartier liggen om mijn soms tollende hoofd weer rust te geven. Dit werkte achteraf gezien (wat betreft ons project) in mijn voordeel, want ik zag dat het voor de anderen soms moeilijker was om in de passieve conditie te komen, vanwege verplichtingen die op de achtergrond afleidden. 

Hangend in en om het huis (op de slaapbank, aan de keukentafel, op het gras in de achtertuin) liet ik de onderwerpen voor schrijf-, video- en tekenwerk naar me toe komen, en het medium zelf de loop van een werk sturen. Ook ervoer ik hoezeer ik omringd was door passiviteit: alle voorwerpen in mijn omgeving waren log, traag, lieten zich leiden. Zittend voor de wasmachine op zolder zag ik schuimende theedoeken die zich ritmisch lieten vallen, wat ik verwerkte in een gedicht. In het zomerse Friese landschap zag ik groepjes hangjongeren, zittend op rugleuningen van straatmeubilair en leunend op bruggen. En toen ik een tijdlang aan de rand van een moeras zat, dood hout, paarden in draf, en grassen observerend, stelde ik een lijst van passieve werkwoorden op: volgen, afwachten, slapen, dobberen, zwijgen, lijden, zinken, vallen, liggen.

Terugkijkend op de residentie ben ik verrast over hoeveel we hebben ondernomen en gemaakt. Uiteindelijk is er een professionele eindtentoonstelling gekomen, waarvan ik niet weet of die juist heeft kunnen ontstaan door onze periode van doelloosheid, of dat dit vooral ons gevecht met het thema weergeeft. Wellicht bemoeilijkte onze calvinistische opvoeding (resulterend in het alsmaar terugkerende schuldgevoel dat opkomt wanneer we te weinig doen of presteren) het om de vernissage passief aan te gaan. Dat zou erop wijzen dat ons onderzoek toch eerder een escapistisch karakter had dan rebels was. Uit onze nabespreking blijkt dat we juist de beginfase als heel waardevol hebben ervaren, misschien meer nog dan de werken die we voltooid hebben. Dit pleit voor passiviteit, maar ook voor residenties zonder te veel randvoorwaarden.

Hoe ervaar jij het opzetten van jullie residentie, in een samenleving die zo haaks staat op die waar je vandaan komt? Je schreef in jullie brief aan Krijn Giezen (tijdschrift nY #38): ‘Als mens opgaan in het ritme van het eiland is mooi, maar als we echt iets willen neerzetten, moeten we tempo houden. We kunnen niet teveel één worden met het land.’ Voelt jullie project soms als een vlucht?

Tot gauw,

Anne Marijn

Knockvologan, 

Dag Anne Marijn,

Dank je wel voor je brief naar de overkant van de oceaan. Je noemt Knockvologan ver van de wereld, maar waarom zien we steden eigenlijk als centra? Ik raak hier (ver weg van veel) steeds dichter en dieper met de wereld verbonden. Er is houvast aan het ontstaan door het observatorium dat we hier bouwden en de activiteiten die daarmee samenhangen.

Het opzetten van Knockvologan Studies vergt veel van ons, zowel geestelijk als lichamelijk. De dagen zijn tot aan de nok gevuld met de opbouw, correspondentie, organisatie, administratie en reflectie. Dwars daar doorheen steken de uren dat ik aan schrijven toekom. Soms komt de veelheid wel op ons af. Alles is nieuw. We moeten klein en groot durven denken in dit intense, immense gebied. De elementen bepalen onze dagindeling. We hebben geen haast en toch ook wel.

Twee maanden geleden ontvingen we onze eerste residente uit Portugal. Hoe moeilijk het is om te wennen aan het woeste landschap bleek al meteen de eerste ochtend. P. belde vanuit het observatorium om te vragen of het veilig was om de tuin te doorkruisen. Stond er niet te veel wind? De dagen daarna kreeg ze het zwaar te verduren. P. probeerde met oorbeschermers op aan haar proefschrift te schrijven, maar kon zich door al het lawaai nauwelijks concentreren. De stenen die ze wilde onderzoeken, bleken twee keer zo groot te zijn dan ze zich had voorgesteld en pasten niet op het papier. Zo veranderde de residentie in wat een plek van inspiratie en contemplatie had moeten worden in twee slepende weken natuurgeweld. Een moeilijke start, voor ons alle drie. We waren behoorlijk opgelucht toen de laatste dag aanbrak. 

Wanneer je je hier niet door het weer laat uitdagen, kun je het wel schudden. Onze tweede residente arriveerde eind april en is er meteen op uitgetrokken. Rond half vijf begint haar dag. In een toestand tussen halfslaap en waken trekt zij het landschap in om de grenzen tussen donker en licht, droog en nat, zacht en hard te verkennen. Haar ochtendlijke tochten verschaffen haar toegang tot dit gebied via een eigen gekozen kier. Door haar nachtritme, aanwezigheid en onderzoek leren we een voor ons nieuw aspect in het landschap kennen. De weerslag van dat perspectief in haar tekeningen en performances, die ze gisteren aan een select gezelschap van locals in het observatorium liet zien, brachten veel teweeg. Vragen, persoonlijke verhalen, maar bovenal een bewustwording over de verschillende voelsprieten waarover de mens beschikt: hoe we die deels verloren hebben en kunnen heractiveren.

In plaats van een vertaling te voltooien waarvoor ik een week uitstel kreeg, liepen we rond het middaguur naar Sineag, onze buurvrouw op Erraid, met een zakje posthoornslakken die de alg uit haar vijver zouden gaan verorberen. Halverwege klonk tussen de bomen een jammerlijk gemekker dat afkomstig bleek van een bijna verongelukt lam. Het zat vast tussen de wortels van een oude eik. We bevrijdden het dier dat zwaar gewond aan de voorpoten bleek te zijn. Bovenop de klif hoorden we de moeder van het bokje luid blaten. Ze stond pal onder het buizerdnest, dus besloten we het lam niet bij haar te brengen. R. liep met de slakken door en ik droeg het lam door het veld naar de schuur van John om het daar op het stro te leggen. John was nergens te bekennen. Ik twijfelde of mijn besluit het lam alleen achter te laten wel de beste oplossing was, en liep een beetje ongerust weer naar beneden. Nadat we terugkwamen van Sineag troffen we de boer in het veld aan. We vertelden hoe we in dubio hadden gestaan en dat we hadden besloten het gewonde lam naar zijn stal te brengen om te voorkomen dat het zou worden doodgepikt door de buizerds. Een lam van anderhalve maand oud overleeft maar een paar uur zonder moedermelk. We hadden heel wat tijd verspeeld en liepen gedrieën met de collies de heuvel op om de ooi te vangen. Precies op de plek waar het lam naar beneden was gestort, vonden we haar. Ze beantwoordde mijn lokroep en sloeg op de vlucht. Het is steeds weer indrukwekkend de honden in actie te zien. Ze weten wat hen te doen staat en sloten het schaap van drie kanten in. Zo dreven we haar samen het bos door, de heuvel over richting de stal. De hereniging ontroerde me. Het lam probeerde op te krabbelen. De moeder snuffelde even onder het staartje. Meteen daarna zette John de ooi rechtop, zodat het bokje bij de spenen kon en gulzig begon te drinken. 

Sinds ik op het eiland ben, besef ik dat juist door de ruige leegte mijn denken en blik zelfstandiger worden. Ergens weggaan betekent ook ergens heengaan. Mijn emigratie is een perspectiefverschuiving die niet zoveel met vluchten te maken heeft, eerder met verdiepen. De stad implodeert wanneer je afstand neemt, maar contacten daarentegen intensiveren. Door in verbinding te blijven met wie ik ben en waar ik vandaan kom, is mijn wereld groter en contrastrijker geworden. Schrijven over en met dit landschap is echter geen solistische daad. Via taal wordt ons werkveld toegankelijk voor anderen. Knockvologan groeit zo als imaginair toevluchtsoord en is tegelijkertijd een uitvalbasis waar je daadwerkelijk naartoe kunt reizen. 

Tot spoedig! Hartelijke groet,

Miek

Anne Marijn Voorhorst & Miek Zwamborn

Recente artikelen