metropolis m

Voor altijd jong
Isa Genzken

Ze wordt vaak omschreven als beeldhouwer, maar Isa Genzken doet van alles: ze fotografeert, filmt, maakt collages. Naar aanleiding van haar eerste Duitse retrospectief in Museum Ludwig in Keulen, een persoonlijk portret van de kunstenaar die uitgegroeid is tot een van de invloedrijkste kunstenaars van Europa.

Een paar glasplaten ondersteunen elkaar, donkerrood, vlasgroen, lichtblauw. De New Buildings for Berlin staan op grijze sokkels, ietwat rijzig. Ze zijn meer dan twee meter hoog, hoewel het glas niet eens half zo hoog is. Ze zijn slank en fragiel. Net als de constructie uit edelstaal en aluminium voor de Messe in Leipzig. Vorm en titel melden dat het een roos is, maar het beeld steekt acht meter de lucht in en is hoger dan de berken die verspreid op het terrein staan. Voor het werk Basic Research heeft Isa Genzken linnen uitgerold op de grond en er olieverf op aangebracht met een roller; de grijze en groene doeken zien eruit zoals wanneer je op de keukenvloer snel even iets schildert en er op de grond wat verfsluiers zijn achtergebleven.

Er zijn röntgenfoto’s van Isa Genzken waarop een schedel te zien is. Wat wit uitsloeg op de foto is zwart gemaakt. Op foto’s van de hoge façades van wolkenkrabbers op Manhattan zijn vooral rasters, T-balken, pijlers te zien. Aan de architectuur van Chicago glijdt ze langzaam voorbij met de camera (Chicago Drive, 1992) en vervolgens filmt ze bijna een uur in een smalle, slecht verlichte woning (Mein Grosseltern im Bayerischen Wald, 1992). Eerder al produceerde ze betonblokken die eruitzien als vensters, voorzien van een antenne, een wereldontvanger. Der Spiegel I en Der Spiegel II zijn twee lange banen van ingelijste foto’s uit het Duitse opinieblad Der Spiegel: Andy Warhol, soldaten, een paddenstoelwolk boven New York, gemaskerde koppen, straatscènes, fabrieken. De oudere serie, begonnen in 1989, is in streng zwart-wit gemaakt, de tweede versie, uit 2002, bestaat uit kleurige afbeeldingen.

Tegendelen

Er wordt altijd gesproken over de beeldhouwer Isa Genzken, maar ze doet van alles en alles wat ze doet hoort bij elkaar. In New York hield ze op straat passanten staande en maakte foto’s van hun oren. Grote opnamen van de oorschelpen in donkere elegante kleuren, met slechts een paar haartjes eromheen. Dat was in 1980. In het jaar daarvoor was ze begonnen met krantenreclames voor hifiapparatuur. De foto’s zijn het ideale tegendeel van elkaar: oor versus stereoset – een zwarte platenspeler, verchroomde volumeknoppen en eindeloos stapelbare kubussen met wijzerplaten als in een cockpit. ‘Dat is het nieuwste, het modernste wat er is’, heeft ze destijds gedacht. ‘Een sculptuur moet minstens zo modern zijn en moet dat weten vol te houden. Daarop heb ik de fotografie aan de wand gehangen en een ellipsoïde [een ellipsvormige bol] op de vloer gelegd en gedacht: die ellipsoïde moet minstens zo goed zijn als de reclame. Minstens zo goed. Zo goed als een moderne sculptuur moet zijn’.

Wat eerst onoverzichtelijk is, naast elkaar, onvergelijkbaar, dat voegt zich vervolgens. Het is moeilijk te bepalen of Genzken de vormen aanneemt, opneemt, zich ertegenover stelt of dat ze de werkelijkheid en het atelier alleen een paar vreemde beelden en vormen opdringt. ‘Dat durft alleen Isa Genzken’, zou als verklaring te magertjes zijn. Het klinkt ook te anekdotisch.

Als men een streep onder haar oeuvre zou zetten – zoals dat in het Duits genoemd word, ofwel, de zaken onder één noemer zou brengen, wat zou dat opleveren? Als er geen penseel aan te pas komt, en we niet kunnen zeggen dat de klei zus of zo gekneed is, dan gebruiken we het woord ‘concept’, als alles verklarende formulering. De streep dient dan als een sokkel, met bovenop de kunst en eronder een slimme verklaring: Lawrence Weiner schildert met woorden; Gerhard Richter schildert abstract of verhuld fotorealistisch; Wolfgang Tillmans is een fotograaf die abstracties uit het laboratorium toont naast dat wat hij tussen het bloemenbed en het Londense nachtleven voor de camera haalt.

Milder

Jarenlang, in de jaren zeventig en tachtig, gold Genzken als streng en onbenaderbaar. Haar ellipsoïden en hyperbolen werden gezien als kompasnaaldwijzers. Wat erbij in de buurt kwam, zag er al snel ouderwets en antiek uit, ook andere kunst. En de betonvensters op hun stalen voet waren zo rauw als haar bewering dat ‘ieder mens behoefte heeft aan een venster’. Zoiets riekt eerder naar een gevangeniscel dan naar een utopie.

Het werk ABC uit 1987, gemaakt voor Skulptur Projekte Münster, werd door de overheidsfunctionarissen zo verschrikkelijk gevonden dat ze de betonnen bogen met ten hemel gerichte staalramen vergeleken met een guillotine en na de tentoonstelling snel verwijderden. Pas met het werk Mond (Maan) van enkele jaren later, een ronde kogelvormige en iets te grote stadslantaren die was geplaatst bij een meer, ging men overstag en liet men het staan. Is Genzken misschien milder geworden?

‘Meestal maak ik van de plek waar ik overweeg iets te doen foto’s. Ik zeg niet, ik, ik, ik moet hier iets van mij, mij neerzetten, maar ik vraag me af wat er op deze plek ontbreekt.’ Dat kan van alles zijn, een roos, een vrijstaand stalen venster, een dubbelvenster uit beton en metaal. Zo is Genzken er ook van overtuigd dat men met twee breed uitstaande antennes de architectuur van het AT&T gebouw (de met puntdak versierde wolkenkrabber van Philip Johnson op Manhattan) zou kunnen verbeteren. En toen de competitie voor Ground Zero haar teleurstelde, ontwierp ze voor de plek een discotheek die 24 uur per dag geopend zou zijn, een ziekenhuis met bloemen op het dak, een boetiek en een parkeergarage. Het zijn allemaal sociale oorden waar het de mensen gemakkelijk wordt gemaakt.

In 2000 had ze een serie betrekkelijk grove, in elkaar geknutselde architectuurmodellen ondergekalkt met de tekst ‘Fuck the Bauhaus’. De modellen bestonden uit doorzichtige tape, kunstbloemen, folie, netten, sokkels van goedkoop hout, vastgeplakt, ruïneus. Vriendelijk, niet noodzakelijk functioneel, zekere afstammelingen van het klassieke modernisme. Het komt een beetje neer op de toonzetting ervan. ‘Fuck the Bauhaus’ – vergeet niet dat neuken ook begeren is.

Het gaat hier over een begeerte die mettertijd preciezer werd, die in bouwmarkten naar bonte imitatiefolies deed grijpen en ook in meubelwinkels aardig aan zijn trekken wist te komen. Een begeerte die luxueuze Eames-ontwerpen met speeltuig versierde en er vervolgens lustig kleuren op aanbracht. Het was een ramp, in het klein en in het groot. Empire/Vampire who Kills death, een serie die ze begin deze eeuw begon, kent net zo geen maat: poppen, glas, vazen, folies. Aangezien er ook een veertig minuten durende stomme film van bestaat, kun je ze als coulisse zien. Het is een splatterscenario in het formaat van een speelgoedkist, een afvalhoop vol met readymades, een griezelige kosmos vol unheimische sterren. Tegelijkertijd bleef Genzken werken binnen het genre van het stilleven. Glas, poppen, bloemen. Het zou ook een Morandi kunnen zijn. Of een Nederlandse meester. Alleen wat schriller en wat meer van nu. En driedimensionaal natuurlijk.

Het kan ook groter. Kinder filmen uit 2005, gepresenteerd in galerie Buchholz in Keulen, verbond het meubilair met plafondhoge opstapelingen van spullen. Het zag eruit alsof een minderjarig filmteam op de filmlocatie – een elegante villa – na het laatste filmshot nog even flink had huisgehouden. Er lagen geen kledingstukken in het zwembad, maar er was wel verf op de leren stoelen, omgekiepte tuinmeubels, verstrooide stoelen. Aan de wand hingen beelden gemaakt van afdekfolie die niet eens opvielen.

En toen nam ze de rolstoelen, de loopprothesen, de bouwhelmen ter hand. In Venetië, dé plek voor de verlangende toerist: koffers, trolleys. Erboven zweefden apen aan touwen. De beschrijving laaft zich aan de hoeveelheid zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden zijn op vergelijkbare manier niet meer goed te duiden.

Zorgzame achteloosheid

Wat doet Isa Genzken? Ze knipt en plakt, splitst op, aanschouwt, verbindt, steekt in elkaar, verscheurt, plant, fotografeert, plakt, filmt, giet, spuit, arrangeert. Dat alles heel nauwgezet. ‘Het flaneurachtige en de ontspannen, passieve trekken staan meer voor de ongedwongen vrijheid van de bewerking dan voor een of andere onverschilligheid van het type zorgzame achteloosheid’, schreef Diedrich Diedrichsen al eens treffend.1

Het is zeker geen toeval dat er altijd spiegels in het werk zitten. Als stalen vensters middenin de stad, als ruw materiaal in een tijdschriftkiosk, als begrip, als reflecterend glas in het vensterkruis van de façade, afgemeten in discomozaïek, en praktisch als zelfplakkende folie. Het zilver op haar T-shirt – restproduct van het druppen van zilververf op de beelden – spiegelt een beetje. Is ze bezig de realiteit een spiegel voor te houden? Of is het haar te doen om de oude dame (de wereld) er een beetje beter uit te laten zien?

Toen ze in 2007 het Duitse Paviljoen op de Biënnale van Venetië de titel Oil gaf en voorzag van oranjerode afzettingsnetten, zag het zware, historisch beladen gebouw er een paar maanden toekomstvrolijk uit. Er had zich een en ander kunnen wijzigen, zo leek de belofte. Eens wees Yves Klein op de hemel en zei: deze kleur is vanaf nu van mij. Op de hele wereld, waar gebouwd wordt (en dat is overal) is Isa Genzken vanaf nu aanwezig, want sinds Venetië behoort haar het oranje afzetgaas toe.

Lawrence Weiner schrijft in reactie op Genzken: ‘Spiegelgeist (with & without a reflection)’. Cerith Wyn Evans zegt: het zijn de dimensies die Genzkens kunst anders maken. Kunsthistorici zeggen: er zijn verbazingwekkend weinig modellen van Isa Genzken, ze houdt zelden met iets op. Jonge kunstenaars zeggen dat Isa Genzken hen bevrijd heeft van de angst voor het materiaal. ‘Ze heeft het vrouwelijke uit het sculptuurbegrip verbannen’, zegt Anne Chu. Vanaf nu mag alles. De ‘olie’ zei: ik ben de brandstof, wij leven aan gene zijde van brons en beton. De kunst zegt dat deze kunstenaar zonder enige twijfel hedendaags is. Isa Genzken zegt: ‘Elk mens heeft een venster nodig.’

Catrin Lorch

Werk van Isa Genzken is te zien in

Sesam öffne dich, Museum Ludwig, Keulen, 15 augustus t/m 15 november 2009

1. Diedrich Diedrichsen, Die Poetik der Psychocities, in catalogus Isa Genzken 1992-2003, Museum Abteiberg Mönchengladbach

Catrin Lorch

Recente artikelen