metropolis m

De digerati, met de reclamemakers in hun kielzog, hebben de afgelopen jaren, het kan niemand zijn ontgaan, het grote nieuws verspreid: dankzij de digitale consumer technologies is er voor mens en ding een tijdperk aangebroken van ongekende autonomie. Voor wie het wil geloven, wordt de wereld bevolkt door levende bewijzen voor deze claim: er is de autonomous agent (die het internet afgraast), de autonome demonstrant (die per mobiel de laatste aanwijzingen ontvangt), het autonome digitale huisdier (van Sony), de autonome oorlogsverslaggever (met satelliettelefoon), de autonome ijskast (die zelf melk bestelt) en de autonome moeder (wier ijskast zelf melk bestelt). Van twee wezens wordt beweerd dat zij in het bijzonder zullen profiteren van computergegenereerde autonomie: de technologisch uitgeruste mens en de apparaten zelf. Voor mensen levert het vrijheid op en agency (Engels voor daadkracht). De prothetische mens kan gaan en staan waar hij wil, is nooit aan z’n nabije omgeving overgeleverd, en zijn actieradius wordt substantieel uitgebreid. Wat betreft de autonomie van machines zelf, is dit in ieder geval een overbekend verhaal: intelligente machines ontwikkelen eigen initiatief en steken de mensheid naar de troon, om zelf de‘kroon op de evolutie’ te kunnen worden. Zijn machines eenmaal autonoom, dan gehoorzamen ze niet langer aan bevelen, maar alleen nog aan hun eigen wetten (auto-nomos).

Tot voor kort ben ik tegen deze voorstelling van computergegenereerde autonomie geweest. Wie met digital devices in aanraking komt, raakt immers binnen de kortste keren ingesponnen in een web van duizend draden. Verbindingslijnen die niet naar de minsten leiden: telecomgiganten, hardware en software industrieën, om nog maar te zwijgen van de legers aan content providers. Dit gegeven leek me genoeg om iedereen voor eens en altijd van zijn geloof in autonomie te genezen. De gebruiker is misschien niet met handen en voeten gebonden (tegenwoordig gaat hij hands free door het leven), maar wel met zijn zintuigen en zijn hersenen, wat nog veel erger is.

Voor claims over de autonomie van machines had ik zo mogelijk nog minder begrip. De schrijver Thomas Pynchon vertelt hoe huishoudelijke apparaten ’s nachts gesprekken met elkaar aanknopen via het elektriciteitsnet. Het is zeker een verleidelijke gedachte dat ook machines hun eenzaamheid bestrijden (en wat het internet betreft is het trouwens niet ver van de waarheid). Maar een mooi verhaal is nog geen reden om in het onafhankelijke bestaan van machines te geloven. Deep Blue, de IBM computer die in 1997 een schaakwedstrijd van wereldkampioen Gary Kasparov won, wordt wel gezien als het toonbeeld van machinale autonomie. Wat er meestal niet bij verteld wordt is dat Deep Blue gedurende de hele schaakwedstrijd werd bijgestaan door een schare IBM ingenieurs, die voortdurend ingrepen voor ‘onderhoudswerkzaamheden’. De energie die mensen in computers steken, alleen al om ze aan de praat te houden, blijft in de verhalen over zelfredzame machines zo goed als altijd buiten beeld.

De buzz rond autonomie in een digitale context, leidt perfect de aandacht af van het eigenlijke verbond dat een individu (of een samenleving) via digitale gadgets met industriële giganten aangaat. Wie ervan overtuigd is dat hij — mobiel, zelfbeschikkend en in one click — zijn autonomie aan het realiseren is, zal zich niet druk maken over Faustiaanse deals met IT giganten. De gimmick van de autonome machine kan je op dezelfde manier opvatten. Het leidt de aandacht af van de keuzes die wilskrachtige mensen (techneuten zijn ook mensen) maken om digitale technologie in alle sectoren van de samenleving te integreren. Ook om hun eigen heerschappij veilig te stellen, niet alleen die van computers. Is eenmaal algemeen geaccepteerd dat een apparaat in zekere zin zichzelf bedruipt, dan hoeven er geen vervelende vragen meer gesteld te worden over de mensen achter het apparaat. Trouwens, ook zonder een beroep te doen op complottheorieën, zijn autonomieaanspraken vrij gemakkelijk te ontkrachten. Je kunt het hebben over het ver-‘webben’ van de wereld (oftewel globalisering). De meest uiteenlopende instanties zijn met elkaar verbonden geraakt via pc, palm, telefoon, fax en antwoordapparaat. Onder deze omstandigheden staat toch niets of niemand meer op zichzelf? Wie durft het woord autonomie nog in de mond te nemen?

Zo kwam het dat ik scenario’s ging bedenken voor een passend afscheid van de autonomie. Er zou bijvoorbeeld een proliferatieverdrag getekend kunnen worden. De wereldwijde verspreiding van digital devices zou zo officieel beklonken worden. In het verdrag zou het verlies van autonomie voor mens en ding breed uitgemeten worden, inclusief het feit dat het hier om een onomkeerbare ontwikkeling gaat. De high profile digirati die eerder de autonomie predikten, zouden vervolgens hun oude idealen publiekelijk aan de wilgen hangen, zoals ex-communistische intellectuelen dat deden na de val van de Muur.

Pas toen ik zo ver heen was dat er dit soort perverse gedachten door mijn hoofd gingen spelen, kon ik wat waardering opbrengen voor autonomie. Verstoken van autonomie, kan een mens of een ding moeiteloos gereduceerd worden tot een verlengstuk van een ander. Een gebruiker zonder autonomie is een verlengstuk van IT giganten. Iets vergelijkbaars geldt voor apparaten. Zou het begrip inderdaad aan de wilgen worden gehangen — als dat al zou kunnen — dan is het nog maar een kleine stap, en de wereld blijkt bevolkt door marionetten. En zo ontkwam ik niet aan de vraag waar ik nou eigenlijk meer van onder de indruk was: van het feit dat mensen en dingen afhankelijk zijn van hun leveranciers en hun makers? Of van het initiatief dat ze nemen? Wat is belangrijker: dat ook het lot van oproerkraaiers ervan afhangt of de netwerken van Libertel in de lucht blijven? Of dat demonstranten zo inventief zijn om mobiele telefoons in te zetten voor command en control? Dat autonomous agents nooit echt los zullen komen van het corporate lab waarin ze ontwikkeld zijn? Of dat stukjes software zo verfijnd zijn dat ze zichzelf kunnen aanleren om verschillende soorten data te herkennen? In het eerste geval zet je de afhankelijkheid voorop, in het tweede de autonomie.

Ik geef mijn blunder ruiterlijk toe. Het is onvergeeflijk de autonomie te miskennen. Ontzeg je iets zijn autonomie, dan ontzeg je het zijn daadkracht. Demonstranten die hoofdzakelijk met Libertel geassocieerd worden, zullen per definitie weinig uitrichten. Een agent die de deur van het lab nooit achter zich dicht kan doen, zal nooit zelf de eer opstrijken voor zijn kunsten. Maar ik neem niet alles terug. Neem een typische ‘gebruiker’, in de Thalys, laptop op schoot, palm in de hand. Het is nog maar afwachten of hij de test doorstaat. Verlengstuk of autonoom? Grondig onderzoek zal dat moeten uitwijzen.

Noortje Marres

Recente artikelen