Dangerous Political/Minimal in Berlijn
In de tentoonstelling Political/Minimal in het kunstcentrum KW in Berlijn kan de minimal art er niet langer onderuit: ze is haar onschuld definitief kwijt. In een keurig grijs betonblok, centraal gelegen in de zaal, zijn – hoe gruwelijk – de stoffelijke resten van een te vroeg geboren kindje verwerkt. Twee volmaakte cirkels die op de muur getekende perfectie uitdrukken, bestaan van dichtbij gezien uit prikkeldraad met scherpe mesjes. Een imponerend zwart monumentaal werk, eveneens cirkelvormig, is het akelige kerkhof van duizenden dode vliegen, die er bovenop zijn geplakt.
Decennia lang stond de minimal art te boek als een oefening in pure esthetiek, even verheven als lichtzinnig, even machtig als bescheiden. Het was een vorm van kunst die liefst los van elke wereldse trivialiteit alleen over de meest zuivere formele verhoudingen sprak. Zo ze geen artistieke volmaaktheid bood, dan toch bijna.
Ergens in de jaren tachtig is het fout gegaan en is haar vermeende zuiverheid meer en meer in twijfel getrokken. De minimal art kreeg het stempel opgedrukt product te zijn van een naar almacht reikende monocultuur, zoals nagestreefd door een generatie witte mannen van middelbare leeftijd, die het destijds in de kunst voor het zeggen meenden te hebben. In plaats van een-witte-kubus-die-doet-alsof-het-een-witte-kubus-is, werd de minimal art symbool van alle mogelijke scheve verhoudingen in de internationale kunst. Ze werd het zinnebeeld van een kunstelite bestaande uit ‘white male chauvinist pigs’ die geen ander dan zichzelf op het eerste plan duldde. De Amerikaanse kunstenaar Donald Judd is de meest iconische representant van deze generatie. In het publieke debat acteerde hij met verve de rol van hyperstrenge bullebak, in vergelijking met wie de oude Piet Mondriaan een frivool typetje was.
Eenmaal besmet, is de minimal art nooit meer verlost geraakt van haar onwelriekende aura. Sterker, er zijn alleen maar meer verwijten bijgekomen. Vanwege haar onmiskenbaar Amerikaanse herkomst in de jaren zestig van de vorige eeuw, is de minimal art in kringen van niet-westerse kunstenaars het symbool geworden van Amerikaanse imperialistische politiek. In vele niet-Amerikaanse ogen zijn de witte kubussen van de minimal art niets anders dan de verbeelding van het Rijk van het Kwaad, van ongebreidelde machtshonger en -misbruik, illegale detentie, excessief kapitalisme, ecologisch wanbeleid, en alle andere ellende waar je de internationale politiek van de Verenigde Staten van kunt betichten.
Arme Carl Andre met zijn deemoedige tegelvloeren; arme Sol LeWitt met zijn ingenieuze muurtekeningen; arme Agnes Martin met haar getekende horizonnen. Hun zo zuiver bedoelde kunst is volkomen bezoedeld geraakt en werkt bij menigeen als een rode lap op een stier.
In Berlijn wordt deze teloorgang van de minimal art het publiek nog eens goed ingepeperd. Mochten er nog naïevelingen zijn die geloven in de onschuldige autonomie van de minimal art, haar bestaan in het licht van esthetische volmaaktheid, in de KW worden ze bruusk uit hun droom geholpen. In deze tentoonstelling is ‘minimal´ volstrekt inwisselbaar met ´political´, en dus teken van allerhande belangen, troebele machinaties en onzalige manipulatie. Niks zuiver, niks puur, elk idee van volmaaktheid en artistieke autonomie wordt volkomen belachelijk gemaakt in een reeks werken waarvan de randjes rafelig zo niet messcherp zijn.
In sommige Berlijnse werken wordt de boodschap met een knipoog gebracht, zoals door Rosemarie Trockel in een driedelige werk dat zich voordoet als een abstracte compositie op pastel gekleurde ondergrond, waarvan de aangebrachte cirkels uit elektrische kookplaten bestaan. Iets geagiteerder toont zich Mona Hatoum met een op de menselijke maat afgestemde kubus van prikkeldraad, die even dreigend als kwetsbaar oogt. Ronduit agressief is Monica Bonvicini met haar glazen kubus en lamp die is versplinterd door kogelgaten.
Opvallend veel vrouwen in Berlijn, die zoals bekend, nog wat te bevechten hebben in het nog altijd merendeels door mannen gedomineerde museale kunstbastion. Zo ook veel kunstenaars van niet-westerse afkomst, die de gelegenheid dankbaar aangrijpen hun gram te halen op de ergerniswekkende witte westerse kunstnorm. Bijvoorbeeld Terence Koh, die een mangrote roze driehoek toont, verwijzend naar zijn eigen lengte en het symbool dat de nazi’s gebruikten ter stigmatisering van homo’s. Of het Turkse xurban_collective uit Istanbul, dat verroeste blokken exposeert, die associaties oproepen met sculpturen van Joseph Beuys en de arte povera. In feite zijn het readymades, want olietanks die ooit dienst deden in een smokkelzone tussen Irak en Turkije.
Political/Minimal is met zo’n dertig werken, opgesteld in en om de grote benedenzaal van KW, geen omvangrijke tentoonstelling, maar wel een effectieve. Eenmaal gezien zullen maar weinig toeschouwers nog zonder argwaan de rijkelijk van minimal art voorziene museumcollecties in het Westen bezoeken. Puur esthetisch genieten van de kunst zit er even niet meer in. Niet alleen de kunst, ook het publiek heeft in Berlijn zijn onschuld verloren.
Deze tekst is gepubliceerd in de Volkskrant 10 januari 2009
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M