Piero Gilardi Buiten de markt, middenin het leven
Morgen opent zijn tentoonstelling in het Van Abbemuseum, maar de recensie van de tentoonstelling in haar Italiaanse uitvoering valt nu al te lezen in Metropolis M Nr 4.
Piero Gilardi: Effetti collaborativi 1963-1985
Castello di Rivoli, Turijn (IT)
Tentoonstellingen over het werk van de Italiaan Piero Gilardi (1942) zijn vrij zeldzaam. Nadat de kunstenaar in 1968 had besloten om zich met name op politiek activisme te richten, heeft de kunstwereld weinig interesse meer in hem getoond. Om niet te zeggen: bewust genegeerd. De tentoonstelling Piero Gilardi: Effetti collaborativi 1963-1985, opgesteld in de ‘Manica Lunga’ (‘de lange mouwen’, ofwel het langwerpige gebouw) van het Castello di Rivoli, moet hier verandering in brengen. Ze doet dat op bescheiden wijze, met een beperkt aantal tentoongestelde werken die enkel de eerste 22 jaar van zijn activiteit als kunstenaar vertegenwoordigen. Gilardi’s recente productie van grote interactieve installaties is er niet te zien.
In de eerste ruimte wordt het werk Macchina per discorrere (Discussiemachine, 1963) getoond. Het is een excentriek, ambachtelijk ogend lichtapparaat, dat woorden omzet in kleuren. De kunstenaar was in die jaren betrokken bij het ontwerp van een cybernetische stad, die bestuurd zou worden door computers en gezuiverd zou zijn van elk menselijk conflict. Plattegronden, video’s, maquettes van woonmodules en rudimentaire apparaten verbeelden die utopie. Deze vroege werken, waaronder ook Vestito stato d’animo (Kleding voor het gemoed, 1964), illustreren Gilardi’s idee dat er esthetische objecten moeten worden geproduceerd die bijdragen aan het ontstaan van intermenselijke relaties. In dezelfde periode maakte de kunstenaar zijn eerste werken van het pas ontwikkelde polyurethaanschuim, zoals Igloo (1964), Totem domestico (Huiselijke totem, 1964) en Trilite spezzato (Gebroken Trilite, 1964). Het meest bekend zijn echter zijn Tappeti natura (Natuurtapijten), die al bij de eerste vertoning in 1966 een groot succes waren. Soms werden ze opgerold en per meter verkocht, als een eerbetoon aan de ‘industriële schilder’ Pinot Gallizio, die zijn werk per vierkante meter verkocht als kritiek op de kunstmarkt.
Halverwege de tentoonstelling, bij het jaar 1968, verandert de sfeer. Delicate voorwerpen van het voorgaande jaar (waaronder Sandali (Sandalen) en Pettine (Kam), die misschien wel het beste de enorme vindingrijkheid van Gilardi verbeelden) worden opgevolgd door een omvangrijke verzameling artikelen, brieven, foto’s en films. Zeer nauwgezet is hier de documentatie bijeengebracht die Gilardi’s breuk markeert met het kunstsysteem, waarna hij nauwelijks tastbare werken heeft geproduceerd. In 1968 ging Gilardi zich wijden aan activiteiten met een overwegend theoretisch karakter. Hij toonde zich een onvermoeibare reiziger en was een grote aanhanger van de esthetische vernieuwingen die overal in gang werden gezet. Zo deed hij onderzoek naar de gemeenschappelijkheden van de antiminimalistische tendensen die in Europa en de Verenigde Staten ontstonden, en introduceerde het begrip ‘arte micro-emotiva’. Gilardi wilde een systeem van onderlinge relaties creëren, dat, in tegenstelling tot de kapitalistische logica van de kunstmarkt, een vorm van zelforganisatie mogelijk zou maken, vergelijkbaar met die van de undergroundcinema. Niet veel later mengt Gilardi zich in de politieke onrusten in de volkswijken van Turijn, en wordt hij actief in de antipsychatriebeweging. Op dat moment is het kunstwerk voor hem volledig veranderd in een relationele ervaring.
Hoewel visueel het minst aantrekkelijk, is dit tweede deel van de tentoonstelling toch het belangrijkste. Het is niet alleen interessant omdat het een benadering van kunst vertegenwoordigt die pas in het midden van de jaren zeventig gangbaar zou worden, maar vooral omdat het uitnodigt om hedendaagse vraagstukken kritisch te beschouwen. Het is dan ook geen toeval dat aan het eind van het tentoonstellingsparcours een citaat wordt gepresenteerd dat Gilardi liefheeft (en ik eigenlijk ook), waaruit de relevantie van zijn werk nog eens duidelijk wordt: ‘Kunst moet samensmelten met het leven, maar omdat het leven vervreemd is, moeten wij het leven ook bevrijden en losmaken van zijn vervreemding.’
Fabio Cafagna is promovendus aan Sapienza/Universiteit van Rome
De tentoonstelling is ook te zien in het Van Abbemuseum in Eindhoven, van 8 september 2012 t/m 6 januari 2013
Vertaald uit het Italiaans door de redactie
Deze tekst is gepubliceerd in Metropolis M Nr 4-2012 – HIER TE KOOP
Fabio Cafagna