Liverpool Biennial Met zonder prik
Tijdens het laatste weekend bezocht Mare van Koningsveld de Liverpool Biennial. Haar verslag van een biënnale die dolgraag iets teweeg wil brengen.
De eeuwige vraag: moet kunst ‘iets’ teweeg brengen in de kunstwereld of ook daarbuiten? De Liverpool Biënnale is een sociale biënnale, pretendeert dat althans te zijn, die actuele zaken wil aanstippen en wil prikkelen. In die zin is de titel van deze editie, A Needle walks into a Haystack, mooi gekozen: de naald als metafoor voor prikkelende kunst, de hooiberg als symbool voor de wereld. Het werkt natuurlijk ook omgekeerd: de naald die verloren gaat in de hooiberg die de wereld is.
De biënnale van dit jaar richt zich op gewoontes en leefomgevingen. Hoe je je dag doorkomt en hoe je daar juist van afwijkt. Hoe je je verhoudt tot de objecten, relaties en dingen om je heen. Het thema is behoorlijk breed, je kunt er eigenlijk alle kanten mee op, maar het sluit wel goed aan op waar de biënnale van Liverpool voor staat, namelijk: engagement, architectuur en openbare ruimte.
De biënnale probeert onder andere publiek te bereiken door opdrachten te geven voor nieuwe (tijdelijke) werken in de publieke ruimte. Waar je dit jaar niet aan ontkomt: de metamorfose die kunstenaar Carlos Cruz-Diez (1923) het schip de Edmund Gardner heeft laten ondergaan. De boot in de haven van Liverpool is voorzien van een abstracte schildering in felle kleuren (Dazzle Ship: Induction Chromatique á Double Fréquence pour l’Edmund Gardner Ship/Liverpool, Paris 2014). De ‘dazzle’-techniek werd in de Eerste Wereldoorlog uitgevonden door de Britse kunstenaar Norman Wilkinson (1878-1971) en had als doel om de vijand in verwarring te brengen. Ook in Liverpool werd deze techniek destijds toegepast. Het werk van Cruz-Diez brengt op een slimme manier kunst, politiek en geschiedenis samen en is een mooie verwijzing naar het honderdjarig jubileum van WO1. Maar het zet je tegelijk ook aan het denken over de huidige oorlogsvoering die evenzo zeer onzichtbaar is.
In het Tate Liverpool Museum probeerden de curatoren de werken uit de collectie op een andere manier in te zetten. Voor zijn expositie La colline de l’art had architect Claude Parent (1923) de benedenruimte van het museum compleet veranderd: rechte vloeren waren hellingen geworden en er waren nieuwe ruimtes gecreëerd en een klein podium. Parent was er met zijn architectonische ingrepen in geslaagd een soort nieuwe wereld te creëren op microniveau, een wereld waar je je als bezoeker aan moest aanpassen en waarin je een nieuw soort balans moest vinden. Het object Monument for Astronauts (1934-1967) van Naum Gabo (1890-1977) en de zeefdruk Moonscape (1965) van Roy Lichtenstein (1923-1997) versterkten de onaardse sfeer.
Bij een ander tentoonstelling, Works from the Tate Collection, ontbreekt die originele invalshoek echter. Het idee van de tweede tentoonstelling was om met kunst een soort huiselijke omgeving te creëren. De kunstwerken samen vormen een soort woonhuis, met afbeeldingen of interpretaties van bedden, nachtlampjes, klokken, telefoons enzovoort. Daarnaast kan je je afvragen of sommige kunstenaars wel zo blij zouden zijn geweest met het zo letterlijk presenteren van hun werk. Carl Andre (1935) zal bij het maken van zijn Steel Zinc Plain (1969) toch niet voor ogen hebben gehad dat dit jaren later zou worden ingezet als keukenvloertje.
Het videowerk The Coat (2010) van Keren Cytter (1977) is wel weer een spannende toevoeging in deze tweede tentoonstelling. Het laat zich lezen als een vervreemdende thriller die zich afspeelt in een huis. Twee mannen en een vrouw spreken over ‘vertrekken’, maar lijken gevangen in het huis en in de loop die de video is.
Ook in een ander werk, namelijk de video-installatie Türen (2007) van kunstenaars Judith Hopf (1969) en Henrik Olesen (1967), te zien in de expositie “Group Show” in een voormalige blindenschool, komen de bewoners niet weg. Je ziet voortdurend deuren naar een hal openen en sluiten, zonder dat er verder ook maar iets gebeurt. De huiselijke context lijkt een soort gevangenis, waar mensen uit proberen te breken, maar wat eigenlijk nooit lukt.
De expositie lijkt te gaan over gewoontes, maar ook over ruimtes en ruimtelijkheid, en over sleur die je daarmee kunt associëren. De natuurlijke habitat van de moderne mens kan een soort gevangenis zijn, zo lijkt deze expositie te willen zeggen. Soms gaan de deuren even open, maar echt tijd om te ontsnappen is er niet. Je kunt je ook afvragen of mensen wel echt willen ontsnappen uit hun veilige omgeving. Mensen zijn gewoontedieren; de eigen leefomgeving is soms dan misschien benauwend, hij is ook vertrouwd. En voor veel mensen is het vertrouwde nou eenmaal aantrekkelijker dan het nieuwe, en dus onbekende.
Liverpool Biënnale 2014
Liverpool
5 juli t/m 26 oktober
Mare van Koningsveld