Seth Siegelaub Beyond Conceptual Art
Het Stedelijk Museum is steeds vaker slecht in het nieuws. Misschien dat sommigen de ononderbroken reeks aankondigingen van blockbustertentoonstellingen niet als iets negatiefs zien, maar dat is ze wel. Als je die lijst ’too big too fail’-tentoonstellingen combineert met het bericht dat het SMBA (in ieder geval in de huidige vorm) zal ophouden te bestaan en dat het Public Program, nog niet zo lang geleden voor velen dé reden om het Stedelijk te bezoeken, duidelijk geen prioriteit meer heeft, dan wordt duidelijk dat het Stedelijk bezig is te homogeniseren.
Dat deze zorgelijke ontwikkeling de huidige tentoonstelling Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art dreigt te overschaduwen is zeer betreurenswaardig, want de tentoonstelling maakt duidelijk dat het Stedelijk ook een heel ander soort instituut zou kunnen zijn.
Seth Siegelaub behoeft nauwelijks nog introductie. De man werd vooral bekend als galeriehouder, curator en verzamelaar die een cruciale rol speelde in conceptuele kunst in de Verenigde Staten (en ook daarbuiten) van de jaren zestig en zeventig. Een aantal bekende projecten waarbij hij betrokken was zijn de tentoonstelling January 5-31, 1969, een tentoonstelling die vooral om de catalogus draaide, The Artist’s Reserved Rights Transfer and Sale Agreement, een contract dat de zeggenschap van kunstenaars over hun werk na verkoop wilde vergroten, en uiteraard het Xerox Book, de tentoonstelling-in-boekvorm met Carl Andre, Robert Barry, Douglas Huebler, Joseph Kosuth, Sol LeWitt, Robert Morris en Lawrence Weiner. Minder bekend is echter dat Siegelaub de kunstwereld al vrij snel beu werd, en zich later op het publiceren van links geïnspireerde media- en ideologiekritiek en op het verzamelen en bestuderen van textiel is gaan richten.
Deze drie fases van Siegelaubs carrière komen in Beyond Conceptual Art in gelijke mate aan bod. Het eerste segment van de tentoonstelling wil een overzicht bieden van zijn activiteiten met betrekking tot de conceptuele kunst, en slaagt daar ook met verve in. Documentair materiaal als brieven, opnames van symposia en foto’s en kunstwerken uit Siegelaubs directe omgeving complementeren elkaar, en vormen samen een even panoramisch als gedetailleerd geheel: de tentoonstelling vormt een goede algemene inwijding in het artistieke oeuvre van Siegelaub, maar biedt ook de mogelijkheid de diepte in te gaan. Eén opvallende keuze van de curatoren is dat ze de ruimtes waarmee Siegelaub gedurende zijn relatief korte carrière werkte, letterlijk hebben laten reconstrueren in de tentoonstellingsruimte. Scenografisch gezien komt dit de tentoonstelling zeker ten goede, alhoewel het niet echt geheel duidelijk wordt hoe waarheidsgetrouw ze precies zijn geweest met de plaatsing van de verschillende kunstwerken in deze ruimtes. Zo was het opvallend dat Carl Andre’s Long Gray Line (1967) bij een tweede bezoek verplaatst was uit het interieur van één van Siegelaubs gereconstrueerde kantoren.
De zogenaamde dematerialisering van het kunstwerk die de conceptuele kunst tot stand bracht, kan gezien worden als een verschuiving van de aandacht van het kunstwerk als object naar de informatie die dat object met zich meedraagt. Gezien Siegelaub bovendien vooral bekend werd omwille van zijn boeken en catalogi, en hij met zijn kunstenaarscontract al zijn focus verschoof van de productie van nieuw artistiek werk naar de sociale en economische omstandigheden van dit werk, naar de manier waarop de kapitalistische markteconomie het werk beïnvloedt, is het eigenlijk logisch dat Siegelaub zich vervolgens aan een meer systematische kritiek van deze markteconomie ging wagen. Siegelaub was ondertussen van New York naar Parijs verhuisd, en had van International General, zijn distributiebedrijf voor boeken, omgevormd tot een uitgeverij.
Hij richtte zich vooral op ideologiekritiek en analyses over hoe de (massa)media het kapitalistisch wereldbeeld bestendigen. Eén van de boeken die hij uitgaf, namelijk een Engelse vertaling van Ariel Dorfman en Armand Mattelarts How to Read Donald Duck: Imperialist Ideology in the Disney Comic, werd een bestseller – het eerste hoofdstuk luistert dan ook naar de titel ‘Uncle, buy me a contraceptive…’. Dit boek, maar ook vaak vergeten klassiekers van de New Left van de vroege jaren zeventig, zoals Wolfgang Fritz Haugs Critique of Commodity Aesthetics en het door Lee Baxandall en Stefan Morawski samengestelde Karl Marx and Frederick Engels on Literature and Art: A Selection of Writings, kunnen in de tentoonstelling aan een leestafel geraadpleegd worden; en zijn voor de gelegenheid ook te koop in de boekhandel van het Stedelijk. Conform Siegelaubs visie wordt dus ook ingezet op de gebruikswaarde van de publicaties, op de informatie die ze bevatten; de boeken worden dus niet enkel als tentoonstellingsobjecten behandelt, zoals dat soms wel gebeurt.
Tot slot is er de rijke verzameling aan textiel uit Siegelaubs collectie, en een greep uit de publicaties over de geschiedenis van textiel die eveneens deel uitmaakte van de Center for Social Research on Old Textiles, dat vanaf 1986 tot 2013 in Amsterdam gevestigd was. Hier valt vooral de veelheid en de verscheidenheid op. Van Chinese, negentiende-eeuwse zijdestukken versierd met Taoïstische symbolen tot vijfde-eeuwse Koptische tunieken, textiel uit boomschors afkomstig uit Fiji tot damasten kazuifels: het enige wat de stukken samengebracht in Beyond Conceptual Art met elkaar gemeen lijken te hebben is dat ze een lust voor het oog zijn. Het is dan ook erg makkelijk (en bovendien ook erg prettig) om hier in een exotiserende fascinatie te verzakken, maar toch moet benadrukt worden dat het Siegelaub als verzamelaar zeker niet uitsluitend om een esthetische frisson te doen was. Zoals de naam van zijn instituut al aangeeft, ging het hem eerder over de sociale en culturele geschiedenissen die in de materialiteit van de textiel vervat ligt. Zoals de tentoonstelling duidelijk maakt, was de onuitgegeven dissertatie uit 1909 van de socialist Hendrik de Man (over de textielindustrie in het middeleeuwse Gent) in dit opzicht een belangrijke inspiratiebron voor Siegelaub. Maar om echt duidelijk te maken wat Siegelaub in de textiel aangesproken moet hebben, loont het de moeite om een kernpassage over textiel uit het boek Zeros + Ones: Digital Women + The New Technoculture (1997) van de Britse schrijfster en filosofe Sadie Plant te citeren:
Because there is no difference between the process of weaving and the woven design, cloth persists as records of the processes which fed into their production: how many women worked on them, the techniques they used, the skills they employed. The visible pattern is integral to the process which produced it; the program and the pattern are continuous. Information can be stored in cloth by means of the meaningful messages and images which are later produced by the pen and the paintbrush, but data can also be woven in far more pragmatic and immediate ways.
Hier is de cirkel rond: Plant wordt bij het kijken naar geweven stoffen een één-op-één overeenkomst gewaar tussen het product en de informatie die in dit product vervat ligt. En deze één-op-één overeenkomst tussen product en informatie loopt parallel aan het volledige samenvallen van kunstwerk en concept dat de kunstenaars uit Siegelaubs kring nastreefden. Joseph Kosuths Titled (Art as Idea as Idea) The Word “Art” (1966-1968), dat een tijdje in Siegelaubs woonkamer hing, is wellicht het beste voorbeeld van die conceptuele transparantie. Overigens hebben de curators deze parallel, deze consistentie in Siegelaubs interesses, ook daadwerkelijk in de tentoonstelling willen onderstrepen – met name door de juxtapositie van patroonboeken voor het weven van stof met Sol LeWitts Wall Drawing #5 (1969).
De tentoonstelling wordt begeleid door een erg mooie catalogus, waarin het essay ‘Seth Siegelaub’s Material Conditions’ van Julia Bryan-Wilson het vermelden waard is. Hoewel er zeker consistentie was in Siegelaubs nochtans gevarieerde carrière, zo beargumenteert Bryan-Wilson, waren er ook kwesties waarvoor Siegelaub steevast blind was of die hij links liet, namelijk kwesties rond identiteitspolitiek. Ze signaleert de behoefte aan ‘an alterative history to Conceptual Art in which the labor of unacknowledged and unknown women make possible the more visible and lauded efforts of men’. Bryan-Wilson concludeert dan ook heel sec: ‘Siegelaub’s career was driven by an abiding concern with how the logics of capitalism, class, and production intersect with the material conditions of Conceptualism. Relevant “world conditions,” for him, did not include considerations of race and gender.’ Dat Siegelaub ook later, in zijn hoedanigheid als textielverzamelaar, niet of nauwelijks oog bleek te hebben voor hoe gegenderd textielproductie is (iets wat Plant bijvoorbeeld wel erkent), bevestigt Bryan-Wilsons punt uiteraard alleen maar.
Dat de catalogus van Beyond Conceptual Art zo’n fundamentele en belangrijke kritiek van Siegelaubs activiteiten niet uit de weg gaat, zegt veel over de grondigheid en de ernst waarmee de tentoonstelling is samengesteld. Als het Stedelijk dat toch echt moet homogeniseren, dan graag meer van dit soort tentoonstellingen.
Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art
12.12.2015 t/m 17.4.2016
Alle foto’s courtesy Stedelijk Museum Amsterdam
Fotograaf Gert jan van Rooij
Steyn Bergs
is kunsthistoricus en criticus, en werkt momenteel bij Casco – Office for Art, Design and Theory in Utrecht