Hacking Habitat
Als ik rondloop op Hacking Habitat besef ik me ineens dat ik niet precies weet wat hacken inhoudt. Uiteraard weet ik wat hackers zijn, dat ze inbreken in computersystemen en ermee aan de haal gaan. Maar nu het hier zo gekoppeld wordt aan een habitat begin ik me toch af te vragen wat er precies te doen staat. Hoe moet het hacken hier precies worden opgevat?
Op pagina 28 in de catalogus krijg ik antwoord. Daar lees ik: ‘hacking involves the circumvention, or subversion, of an object or a machine and is often intended for one’s own amusement rather than for specific (e.g) political purposes.’ Richard Stallman, een software freedom activist legt uit dat hacking gelijk staat aan ‘playfulness, cleverness and exploration. Thus hacking means exploring the limits of what is possible, in a spirit of playful cleverness.’
Niet onbelangrijk, die uitleg. Het laat zien dat deze tentoonstelling niet zozeer een aanklacht is, maar juist speels en activerend wil zijn. Meer ‘provo’ dan ‘ban de bom’, bij wijze van spreken.
Toch, als je de tentoonstelling binnengaat is daar eerst vooral het protest. Er wordt het beeld geschetst van een wereld die je van alle kanten zit te observeren, vooral van bovenaf, in irritant zoemende drones (James Bridle, Ruben Pater). Terwijl de motoren van de vliegtuigen de vullingen uit je tanden trillen, hangt een groot rotsblok van Eduardo Basualdo de dreiging van bovenaf nog wat extra accent te geven.
In het grote cellenblok (de Utrechtse gevangenis waar de tentoonstelling plaatsvindt ziet er ook uit als een gevangenis, met veel transparant staal, trappen, overzichtelijke gangen op meerdere verdiepingen) zet de aanklacht tegen de hedendaagse controlemaatschappij zich voort. Met provocerende muurteksten van Jeroen Jongeleen en de een-op-een registratie van het daadwerkelijk op dat moment plaatsvindende dataverkeer in Londen van Stanza. In een cel is door Charles van Otterdijk een stasi-achtig verhoorkamertje gebouwd.
In dit deel van de tentoonstelling wordt een onheilspellend beeld geschetst van een samenleving die zichzelf heeft veranderd in een groot panopticum. Niet alle kunst past perfect in de kleine hokjes. Maar de benauwende boodschap komt des te sterker over. Een gevoel van machteloosheid overheerst, over een wereld waarvan de problemen ons enorm boven de pet groeien, en die, in repliek daarop, vooral bezig is het menselijk bestaan enorm te beknotten.
Net op het moment dat de rij aanklachten tegen het systeem wat begint te vervelen, is daar ineens het verhaal van Michael Hardt, een filosoof die door Joan Grimonprez op video geïnterviewd is over zijn onderzoek naar de liefde als politieke kracht.
Hardt ziet het gebrek aan liefde als een wezenlijk probleem in de politiek. Hij is ervan overtuigd dat de politiek, wanneer zij zich meer door de liefde zou laten leiden, een aanmerkelijk andere gedaante zou aannemen. Grimonprez verknipt Hardts verhaal met scènes uit Godards Alphaville, de beroemde sciencefictionfilm die het inhumane moderne leven scherp in beeld brengt.
Ik zuig de oneliners van Hardt op, een voor een, en zie, misschien wel als het directe resultaat daarvan, de tentoonstelling tot mijn verrassing op slag van gedaante veranderen. Er komt plaats voor ander werk dat niet alleen aanklaagt, maar ook weet te inspireren en soms zelfs ontroert.
Aan het eind van het grote cellenblok is er een liefdevolle beschouwing van Melanie Bonajo op de generatiegebonden gewenning aan technologie, zoals bezien vanuit het oogpunt van de bejaarde. In een nabijgelegen ruimte stuit ik op een aangrijpend portret van straatmuzikanten van Angelica Mesiti, die hier opstaan als een poëtische tegenkracht tegen een dolgedraaide 24-uurs economie. Vooral een blinde Algerijn in een Parijse metro weet me te treffen met zijn gezang, terwijl hij een keyboard dat rust op zijn schouder bespeelt. De forenzen om hen heen zien hem nauwelijks staan, zo vast als ze zitten in hun eigen haast. De meesten zijn alweer vertrokken voordat het couplet ten einde is.
Op de beneden-etage overheerst het koorgezang, onder meer via de tientallen geluidsboxen met alle klaagzang van de wereld in een werk van Moniek Toebosch. De tentoonstelling bezingt hier het menselijke lot onder de enorm toegenomen systeemdwang, met als suggestie dat alleen solidariteit het juiste antwoord biedt. Bertille Bak laat zien hoe de bewoners van een flat in Bangkok zich organiseren in een protestlied tegen een projectontwikkelaar die hun flat wil slopen. Ze schijnen met hun zaklampen ritmisch van hun balkons.
Weer boven bereik ik het laatste deel van het tentoonstellingstraject, waar de cellen definitief verlaten zijn en de kunst meer lucht krijgt. De onmachtig aandoende aanklacht uit het begin van de tentoonstelling maakt er plaats voor een wijdlopig betoog dat het midden houdt tussen existentiële berusting en speels opstandig verzet. De grootste blikvangers van de manifestatie zijn hier te vinden, zoals Fernando Sanchez Castillo’s enorme tot een quasi-(anti)minimal sculptuur verwerkt plezierjacht van de Spaanse dictator Franco (hij heeft het oude plezierjacht daadwerkelijk opgekocht en aan stukken gescheurd) en Felix Bürgers geheime samenscholing van archaïsche robots. De apotheose van het tentoonstellingstraject vormt William Kentridges (ook hier) veelbetekenende reflectie op tijd en ruimte in een zich ontwikkelende wereld, een werk dat velen zullen hebben gezien op de afgelopen documenta.
Zoals bij de projecten van curator Ine Gevers (eerder maakte ze onder andere Niet normaal en Ja natuurlijk) gebruikelijk, heeft de tentoonstelling bijna epische dimensies, met veel kunst die zich soms nog maar zijdelings tot het hacken verstaat. De tentoonstelling gaat gebukt onder die veelheid, verliest erdoor aan scherpte en aandacht, zoals ook het hybride tentoonstellingscomplex niet echt meewerkt het geheel tot een krachtige stem te maken. Wat problematischer is echter de kritische teneur, de technologische scepsis die de overhand heeft en het geheel onverwacht conservatief kleurt.
Hacken is meer omarming dan verzet, weet ik uit de catalogus. Maar veel wordt de technologie niet omarmd in Utrecht. Ze zijn er wel, kunstenaars als Tino Arnall, Femke Herregraven en Ansh Patel, die zich de nieuwe techniek op slimme wijze toe-eigenen, maar voor de meerderheid verschijnt de moderniteit toch als een gevaarlijk ogend monster dat zich nog maar moeilijk laat temmen. Alleen Pilvi Takala klinkt positief, met haar geestig kritische omarming van een geautomatiseerde dialoog.
Die alomtegenwoordige sceptische toon valt me wat tegen. Het is niet alleen voorspelbaar zo over de ontwikkelingen te denken, maar juist in een tentoonstelling met de titel Hacking Habitat had ik iets meer positieve kritiek verwacht. De technologie is here to stay, weet iedereen. Dus is het zaak er snel het beste van te maken.
Hacking Habitat
Gevangenis Wolvenplein, Utrecht
t/m 5.6.2016
(laatste week extra openingstijden)
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M