metropolis m

Prototype for a Non-Functional Satellite (Design 4: Built 4), 2013 van Trevor Paglen (1974) in de Ovale Zaal van Teylers Museum. Opblaasbaar object van mylar Met dank aan de kunstenaar en Pace Gallery Foto: Mike Bink

Voor het eerst toont het Teylers Museum hedendaagse kunst in de oudste zalen van het museum. Tussen de stenen en mineralen hangt er in de Ovale Zaal nu een grote reflecterende satelliet en kom je in de Tweede Fossielenzaal oog in oog te staan met een levensechte astronaut. Anna Tchitcherine bezoekt de tentoonstelling en spreekt met conservator Rieke Vos over Kosmos, een tentoonstelling over onze veranderende relatie tot het heelal.

Het is donker. Ik schuifel voorzichtig tussen de fossielen, mijn notitieboekje paraat. De zaalteksten bij de permanente collectie overspoelen me met informatie. Nieuwe woorden (hyracotherium, elephas falconeri, ursus spelaeus blumenbach, om maar wat te noemen) en duizelingwekkende jaartallen (‘de laatste mammoeten zijn 10.000 jaar geleden uitgestorven’) vliegen me om de oren. Het laat je haast nietig voelen. Dan zie ik in de hoek een groot bord waarop de tentoonstelling Kosmos wordt geïntroduceerd. Het bord is diepblauw, net als de sterrenhemel.

Deze blauwe bordjes vind je door het gehele museum. Ze worden ingezet als een soort navigatiesysteem, zodat je makkelijk herkent welke objecten horen bij de tentoonstelling en welke niet. Maar als je Kosmos zo aanpakt, sla je eigenlijk de plank mis: de ‘blauwe’ werken, vooral de hedendaagse kunstwerken, transformeren de zalen tot grootschalige kunstinstallaties. Waar de tentoonstelling eindigt en de vaste tentoonstelling verder gaat is dan ook lastig te duiden. Zo staat Yinka Shonibares Refugee Astronaut VIII (2024), een klimaatvluchteling dwalend door het zonnestelsel, tussen honderden uitgestorven fossielen. Verderop zweeft Trevor Paglens Prototype for a Non-Functional Satellite (2023) onheilspellend boven de zorgvuldig tentoongestelde stenen en mineralen van de Ovale Zaal.

Kosmos is een tentoonstelling die onze relatie met de sterren en het heelal onderzoekt en tracht dit te tonen door de geschiedenis van het museum naast hedendaagse vraagstukken neer te leggen. Sterren, vanouds ons kompas en bron van zingeving, verdwijnen uit ons zicht door lichtvervuiling. Ook vormt ruimtevaart steeds een grotere invloed op ons leven. ‘Vorige week waren er twee maanlandingen in een week,’ vertelde conservator Rieke Vos me aan de telefoon. ‘De maan is niet meer iets wat enkel in de lucht hangt, een heel vertrouwd aangezicht, waar je ook altijd een soort afstand mee voelt. Sinds 1969 is de maan ook een landschap geworden waar we naartoe kunnen, en eigenlijk deel van de geografie van de aarde.’

Het is dan niet gek om de afstand tot de vrijwel statische historische zalen van Teylers uit te dagen met hedendaagse kunstwerken. Als je in de donkere, stoffige Tweede Fossielenzaal opeens Shonibares astronaut ziet staan, voelt het alsof je een andere wereld bent binnengestapt. Eerst kijk ik wantrouwend naar deze onwerkelijke figuur. Wat dóet hij hier? Vriend of vijand? Dan pas lees ik dat hij op de vlucht is geslagen. Ik loop om hem heen en zie dat zijn pak is gemaakt van ‘Afrikaanse waxprint stof,’ en dat hij onder andere keukengerei, een olielamp en een notitieboekje op zijn rug draagt. Met een vreemd gevoel in mijn onderbuik realiseer ik me: misschien is hij wel de laatste mens. Shonibares astronaut staat op de plek waar normaliter een afgietsel van de Javamens van Eugène Dubois ligt. De laatste mens neemt de plek in van de eerste mens. Achter de astronaut staat een lange vitrinetafel met fossielen, met aan het andere uiteinde de botten van een mosasaurus, een reptielsoort die 60 miljoen jaar geleden is uitgestorven. Je voelt de bui al hangen…

Verderop hangt Paglens satelliet in het midden van de Ovale Zaal, de oudste museumzaal van Nederland. De grote zilveren bol is een herinnering aan de eerste Amerikaanse en Russische ruimtevaartuigen uit de jaren ’50 en ’60. In het reflecterende materiaal zie ik mezelf terug, evenals de zaal, de lange tafel met edelstenen, meetinstrumenten en de rijen van encyclopedieën op de tweede verdieping. Maar het werk dwingt je vooral om naar boven te kijken. De zaaltekst vertelt hoe de kunstenaar de bezoeker bewust wil maken van de ruim 10.000 satellieten die om verschillende redenen (commercieel, wetenschappelijk, militair) om onze aarde heen razen. Maar het is ook de realisatie dat we niet zo vaak naar boven kijken, die mijn blik naar het plafond dwingt. Met onze blik gericht op het heelal, zien we de satellieten misschien niet langer als mysterieuze objecten, maar als een directe weerspiegeling van het menselijk handelen.

De meeste werken van Kosmos bevinden zich in het Pieter Teylers Huis. Waar je bijvoorbeeld Torpor (2025) van Saskia Noor van Imhoff vindt, een ruimtelijke installatie waar ze objecten die om verschillende redenen in het donkere museumdepot worden bewaard, zoals kwetsbare maanfoto’s en een meteoriet zo oud als de zon, door middel van fotografische reproducties letterlijk aan het licht brengt, omringd door het roze Uv-licht van groeilampen. Hier wordt het concept van ‘lichtvervuiling’ verbonden aan hoe musea omgaan met hun objecten. Het museum fungeert als eigen heelal, een miniatuurweergave van de wereld daarbuiten.

Hierna volgen diverse werken van Katie Paterson, die als speels maar integer overkomen. Zoals All the Dead Stars (2009); een groot zwart canvas waar nauwelijks iets op te zien is. Als een zwart gat slokt het werk je bijna op. Maar als je langer blijft kijken, verschijnen er al snel kleine witte stipjes: het is een sterrenkaart van alle 27.000 dode sterren die ooit zijn waargenomen. Een verloren sterrenhemel die ons in een andere wereld de weg wijst. Paterson probeert contact te onderhouden met deze verloren werelden: in een glazen vitrine staan rouwkaarten die ze bij iedere waarneming van de dood van een ster schrijft (Dying Star Letters (2011-2014)).

Het museum fungeert als eigen heelal, een miniatuurweergave van de wereld daarbuiten.

Wat vooral verrassend is aan de tentoonstelling is dat dit werk van Paterson het enige is, dat je, in een tentoonstelling over (het verlies van) onze relatie tot het heelal, manieren biedt om die relatie te versterken. Nog iets wat voor mij opvalt, is dat Refugee Astronaut VIII eigenlijk het enige echte ‘sciencefictionwerk’ is. Dat terwijl het lijkt of we in de kunstwereld niet uitgepraat raken over speculatieve worldbuilding methodes die alternatieve relaties tot de wereld voorstellen. Octavia Butler, vaak een vanzelfsprekend figuur in tentoonstellingen over het heelal, is in Kosmos totaal niet aanwezig. Vos vertelt hierover: ‘Tentoonstellingen die, zoals deze, gaan over ecologische vraagstukken kunnen soms een beetje doorslaan in het aandragen van oplossingen en alternatieven. Ik kan daar best zwaarmoedig van worden, want hoe neem je de realiteit uit de quasi-neutrale tentoonstellingsruimte mee in je verdere leven? Op een plek als het Teylers Museum, dat niet bij uitstek een podium voor hedendaagse kunst is, toon ik graag werken die een directe uitstraling hebben, maar waarin tegelijkertijd heel veel betekenislagen kunnen samenkomen. Kunst is een hele mooie manier om je open te stellen en om tot inzichten te komen, maar oplossingen, ik denk niet dat dat de rol van kunst voor mij is.’ En dus is de tentoonstelling vooral reflectief. Zoals Paglens satelliet houdt het ons, en het museum zelf, een spiegel voor. Dit spiegelbeeld is vaak wel vertekend, maar het is juist die vervreemding die we nodig hebben om onszelf en onze verhoudingen tot de wereld beter onder ogen te komen. Met Vos ben ik het eens, kunst is misschien niet goed in het bedenken van concrete oplossingen. Maar het is wel in staat om onderwerpen vanuit een ander perspectief te belichten.

Wat áls we sterren zagen als verre familieleden, zoals Paterson? Dan zouden we misschien beter voor ze zorgen, kijken we samen vaker naar boven. De tentoonstelling had wellicht meer van dit soort werken kunnen gebruiken, die naast slechts een spiegel voor te houden ook explicieter vragen stellen over dat spiegelbeeld.

Omdat de tentoonstelling focust op de weerspiegeling van de menselijke relatie tot het heelal, mis je vanzelf het perspectief van de niet-menselijke soorten: de enige niet-menselijke soorten in het Teylers zijn uitgestorven of door de mens uit elkaar gepulkt en zorgvuldig in een vitrine gepropt. Kosmos kent ze weliswaar een rol toe in de eerdergenoemde ‘kunstinstallaties,’ maar dit is eerder een bij- dan een hoofdrol. Die missende aandacht voor niet-menselijke soorten, zorgt ervoor dat we gefixeerd blijven op de rol van de mens in het heelal. Doordat de fossielen op de achtergrond blijven, verplaatsen we onszelf namelijk makkelijker in de astronaut, hopende dat wijzelf niet onze aarde hoeven te ontvluchten.

‘We have no need of other worlds. We need mirrors,’ schrijft Stanisław Lem in Solaris (1961). Als ik Vos deze quote citeer, antwoordt ze: ‘Ik heb veel nagedacht over sciencefiction, en ook specifiek over Solaris. De sfeer van die film wilde ik onderdeel maken van de tentoonstelling. Dat is bijvoorbeeld terug te zien in de spiegelende satelliet van Trevor Paglen, en het roze artificiële licht dat je vervolgens naar het werk van Saskia Noor van Imhoff trekt. Door een soort fremdkörpers in de oude zalen te laten landen, ga je ook anders naar het museum als geheel kijken. Het is geen letterlijke referentie aan bijvoorbeeld Butler, maar misschien wel een soort cinematografische vervreemding die optreedt.’

Misschien stelt de vervreemding in de museumzalen ook onze vervreemding met het heelal voor. Met die gedachte verlaat ik de tentoonstelling. Mijn hoofd duizelt, maar deze keer komt dat door de grootte van het heelal. Buiten kijk ik naar boven, op zoek naar dat verloren kompas.

De tentoonstelling Kosmos is nog tot 29 juni te zien bij Teylers Museum

Anna Tchitcherine

is onderzoeker, schrijver en redacteur

Gerelateerd

Recente artikelen