In verzet tegen het troostkijken – Kunst en televisie
Twee tentoonstellingen in Wenen en Barcelona over televisie tonen de blijvende fascinatie van de kunst voor dit massamedium. En hoe lastig het is er een goede presentatie aan te wijden.
In meerdere grote museale tentoonstellingen wordt dit jaar stilgestaan bij de geschiedenis van de complexe relatie tussen kunst en televisie. In het voorjaar was Changing Channels: Art and Television 1963-1987 (curator Matthias Michalka) te zien in het MUMOK in Wenen. In een verhalend historisch overzicht werd de veelzijdige rol van televisie als artistiek medium, distributiekanaal, inspiratiebron, sculpturale readymade en middel voor politiek activisme uitgelicht. In november opent in het MACBA in Barcelona Are you Ready for TV? (curator Chus Martinez), die in vergelijking met de tentoonstelling in Wenen een meer experimenteel karakter heeft en zich vooral richt op de pedagogische kanten van televisie.
Changing Channels in Wenen omvatte meer dan zestig werken van kunstenaars en collectieven, samengebracht in een ontwerp door Julie Ault en Martin Beck (medeoprichters van het activistische kunstenaarscollectief Group Material) waarbij het gestreepte testbeeld, identieke Hantarex-monitors en grote wandteksten voor eenheid zorgden. De werken van onder anderen Dan Graham, Nam June Paik en Wolf Vostell – kunstenaars die ook de participerende en sculpturale mogelijkheden van televisie ruimschoots onderzochten – gaven blijk van de utopische verwachtingen rond het medium. Maar veel belangrijker was de drang onder kunstenaars om televisie te gebruiken om aandacht te vragen voor urgente politieke en maatschappelijke kwesties. Zoals Joseph Beuys die in een Duits amusementsprogramma een protestlied zong tegen Reagans politiek om de NAVO verder te bewapenen (Sonne Statt Reagan, 1982), of Martha Rosler die beelden van de guerrillaoorlog in Nicaragua liet overvloeien in die van een toespraak van dezelfde Reagan (If It’s Too Bad to Be True, It Could Be DISINFORMATION, 1985). Van begin af aan bevestigde de televisie achterhaalde man/vrouwrollen, en in reactie daarop is veel kunst gemaakt die deze stereotypen bestreedt. Het in Wenen getoonde Learn Where the Meat Comes From (1976) van Suzanne Lacy is een parodie op het kookprogramma van Julia Child, waarin Lacy de delen van een gevild lam aan het publiek presenteert en koppelt aan de ‘stukken’ vlees van haar eigen lichaam.
Wat de tentoonstelling in Wenen vooral duidelijk maakt, is dat kunstenaars de televisie omarmden vanwege de vrijheid die ze bood. Tv stelde hen in staat te experimenteren met alternatieve distributiekanalen, buiten de institutionele tentoonstellingsnormen om. Dat roept de vraag op of een versie van deze tentoonstelling niet beter op tv vertoond had kunnen worden, zoals wel is gedaan door Gerry Schum, die eind jaren zestig een reeks ‘tentoonstellingen’ over land-art maakte voor de televisie, WGBH-TV Boston, die het eerste door kunstenaars vervaardigde televisieprogramma produceerde, en Andy Warhol die zelf ‘echte’ televisie maakte. Of was het niet beter geweest alles alleen op internet te tonen? Na urenlange verplaatsingen van de ene naar de andere monitor kan geen toeschouwer de werken nog fatsoenlijk bekijken.
Voor Chus Martinez, de curator in het MACBA, is de centrale vraag bij de ontwikkeling van Are you Ready for TV? hoe de museale white cube, als creatief vertrekpunt en casestudy over mogelijke vormen van de tentoonstellingsruimte, geactiveerd kan worden door het op te vatten als een forum voor publieke televisie-uitzendingen. Samen met kunstenaar Dora Garcia werkte Martinez het kader voor de tentoonstelling uit. Ze ontwikkelden tien scenario’s of scripts, zoals ‘De eeuwige grappenmaker’ en ‘Wat moet ik zeggen (wie ben ik?)’, om een onderverdeling te kunnen maken van de wijze waarop kunstenaars in dit veld hebben gewerkt en van de tactieken die ze hebben aangewend, tegenover de manier waarop de populaire media de kunst hebben geëxploreerd. Een andere rode draad door de tentoonstelling richt zich op de pedagogiek van de tv-uitzending. De manier waarop filosofen complexe ideeën uiteenzetten voor een massapubliek in een alternatieve presentatie is hier onderdeel van, zoals bijvoorbeeld bij Michel Foucault die in de camera weigerde te kijken of Hannah Arendt die halverwege de opnames andere kleding aantrok.
De conceptuele insteek van Martinez en Garcia zorgt voor een intrigerend theoretisch kader, waarin een breed scala aan programma’s opgenomen kan worden, waaronder de legendarische kunsthistorische tv-series Ways of Seeing van John Berger en The Shock of the New van Robert Hughes. De architect Olga Subirós heeft een format ontworpen waarmee de traditionele projectie en het gebruik van televisiemonitors worden omzeild. Er komen tien cabines waarin elk ‘scenario’ zal worden vertoond volgens een vaststaand tijdschema, zodat de kijkers kunnen kiezen hoe ze door het materiaal willen navigeren. Bovendien stelt Martinez een online-catalogus samen, met teksten, downloads van tv-uitzendingen en een nieuwe film van Richard Serra. Are you Ready for TV? lijkt zo een soort tussenruimte op te zoeken, waarin definities, media en ideologieën op elkaar botsen en ruimte ontstaat voor interessante en onverwachte zaken.
Voor het gros van de mensen is televisie natuurlijk gewoon een vorm van escapisme. Tv stelt de mensen in staat iets te ‘doen’ zonder iets te hoeven doen. Ze kunnen hun verstand gebruiken zonder na te hoeven denken, zich ontspannen en vermaakt worden, of er hun verveling mee afwentelen. Beide tentoonstellingen bevinden zich op een geheel ander, aanmerkelijk hoger cultureel niveau, dat op geen moment tegemoet komt aan de alledaagse realiteit van het gemiddelde tv-dieet. In een briljant essay uit 1993, E Unibus Pluram: Television and U.S. Fiction, stelt de schrijver David Foster Wallace de passieve, dwangmatige relatie van kijker met de tv gelijk aan troosteten. Hij schrijft: ‘De bestaansreden van televisie is dat het mensen laat zien wat ze willen zien. Het is een spiegel. […] Televisie gaat van het oppervlak tot in het diepste wezen over verlangen […]’, waarna hij de hypothese formuleert dat postmoderne schrijvers en kunstenaars ironie wellicht als ‘subversieve’ mediakritiek hebben willen gebruiken, maar dat ze daarin verslagen zijn door de televisie. De ironische ‘kloof’ tussen wat er te zien is en wat er gezegd wordt, is immers door de televisie van meet af aan gebruikt, en bepaald niet als bevrijdende kracht, maar als een inherente destructieve factor. Deze ironische veelsoortigheid van ‘troosttelevisie’ is prachtig verwoord door Warhol: ‘Op weg naar huis van de psychiater kocht ik mijn eerste tv-toestel… Ik liet de televisie de hele tijd aanstaan, vooral als er mensen tegen me zaten te praten over hun problemen, en ik realiseerde me dat de televisie mijn aandacht net genoeg afleidde om te voorkomen dat de problemen waarover mensen me vertelden me nog iets deden. Het was iets magisch.’
Changing Channels: Art and Television 1963-1987
MUMOK, Museum Moderner Kunst, Wenen
5 maart t/m 6 juni 2010
Kathy Noble