Beton en porselein Bij het verdwijnen van De Paviljoens
Na negentien jaar zal Museum De Paviljoens definitief de deuren moeten sluiten. Wie na 1 juli naar Almere reist, zal niet langer de eigenzinnige tentoonstellingen en projecten in de inmiddels roemruchte Aue-paviljoens, begin jaren negentig ontworpen voor Documenta IX, kunnen bezoeken. Wat ging er mis in de relatie tussen stad en museum?
Echt verbaasd kan men eigenlijk niet zijn over het aangekondigde verdwijnen van Museum De Paviljoens. In fysieke zin was het tijdelijke bestaan van het ensemble immers van meet af aan ingecalculeerd. Al bij het plaatsen van de Aue-paviljoens, afkomstig van Documenta IX (1992), in Almere in 1994 was de korte bestaansduur van de gebouwen bekend én kleurde dat het concept van de invulling van het gebouw. Ook bij de verzelfstandiging van De Paviljoens in 1998 werd de tijdelijkheid van het gebouwencomplex nog eens bevestigd en werd er een concrete einddatum, 2004, genoemd.
Het gebouw is voor De Paviljoens altijd een inspiratiebron en vehikel geweest om de algemene discussie te voeden over de vorm die een flexibel museummodel kan aannemen. Diverse tentoonstellingen, zoals Ambitie! Boven het maaiveld van de stad (1999) en De Stedelijke Conditie (2006), maar ook het symposium Almere: Poldergeist in Museumland (1999) verhielden zich op verschillende wijze met dit uitgangspunt én met de vraag welk museummodel passend was bij (de ontwikkeling van) een jonge polderstad. Nog concreter omtrent de betrekking tussen gebouw, plek en stad waren de twee Site2F7-festivals (2008, 2009) waarbij het museum letterlijk de ruimte om het gebouw als onderwerp en basis nam voor reflectie op kunst en de samenleving en ruimtelijke kwaliteit van een nieuwe stad.
In een publicatie uit 2004 ter gelegenheid van het twaalfjarige jubileum van het gebouwencomplex herhaalde directeur Macha Roesink het credo van het museum. Volgens haar moet het museum, om als podium voor actuele ontwikkelingen mee te kunnen groeien in zijn beoogde dubbelrol als presentatieplek van cultureel erfgoed én als productiehuis, een flexibele behuizing voor de veranderende actuele ideeën van kunstenaars zijn.
Dat die tijdelijkheid en flexibiliteit, niet te verwarren met mobiliteit, goed aansluiten bij de groeistuipen en culturele ontwikkeling van Almere maken het gekozen concept natuurlijk alleen maar sterker. De negentien jaar dat het museum actief is geweest is het een belangrijke en constante factor geweest in het gestaag, maar schoksgewijs groeiende cultuuraanbod en het en soms grillige cultuurbeleid in de jonge stad. Daarbij balanceerden de verhoudingen tussen De Paviljoens en de gemeente voortdurend ergens tussen welwillend goed en bedenkelijk slecht. De leiding en het bestuur van De Paviljoens is te prijzen dat ze zich in die periode niet of nauwelijks hebben laten verleiden tot (het meedoen aan) grootschalige en te ambitieuze vergezichten over de mogelijke toekomst van het instituut, hoewel de bomen in de achtertuin bijna letterlijk tot de hemel groeiden met de ontwikkeling van het nieuwe stadshart naar ontwerp van Rem Koolhaas. Wat niet wil zeggen dat de ontwikkelingen met meer dan gemiddelde belangstelling werden gevolgd, zeker als die henzelf betroffen.
Aan De Paviljoens is een wonderbaarlijke, kleurrijke parade aan luchtkastelen en museale stokpaardjes voorbij gekomen. Soms waren het beoogde aanvullingen op het bestaande culturele aanbod in Almere, soms was er een rol of deelname van De Paviljoens in voorzien. Bij vrijwel alle voorbeelden was het overduidelijk dat Almere driftig op zoek was naar een uitbreiding van het cultuuraanbod. En nog belangrijker, dat die uitbreiding gekoppeld moest worden aan een nieuw te bouwen gebouw, bij voorkeur in of nabij het nieuwe stadshart. Een vanzelfsprekendheid die hoorde bij de gestage en zichtbare groei van deze nieuwe stad.
JaapJan Berg