Miek Zwamborn met suikerzeewier
Wieren – een kunstboek dat de wereld verovert – in gesprek met Miek Zwamborn – Boekenweek 2019
Het gebeurt niet vaak dat een kunstboek wetenschappers weet te inspireren en tegelijkertijd een groot publiek bereikt. Miek Zwamborn overkwam het met het boek Wieren. De rijke studie naar deze zeeplant, die is genomineerd voor de Jan Wolkers Prijs voor het beste natuurboek van 2018, wordt momenteel in verschillende talen vertaald.
In de inleiding van het boek Wieren beschrijft kunstenaar en schrijver Miek Zwamborn een liefde op het eerste gezicht. Op het strand van het Schotse getijdeneiland Erraid vond ze een immens bruinwier, ongeveer twee keer zo groot als haarzelf, dat ze mee naar huis nam. Voor het Parliament of Things schreef ze een gedicht over dit wier en het onderwerp liet haar niet meer los. In het jaar dat volgde verhuisde Zwamborn naar de baai van Knockvologan, waar ze dagelijks zeewier verzamelde, droogde en prepareerde, duiktochten ondernam en begon aan een manuscript waarvoor ze het wier in de films van Jean Epstein bestudeerde, verschillende laboratoria, natuurhistorische bibliotheken en een door Henri Matisse met wiervormen gedecoreerde kerk bezocht, terwijl de muren en het plafond van haar werkkamer door gedroogde wieren bedekt raakten.
Was er een concrete aanleiding waardoor je besloot om een heel boek aan wieren te weiden?
Dat kwam eigenlijk door een vraag van Judith Schalansky, schrijver van onder andere De Atlas van Afgelegen Eilanden – Vijftig eilanden waar ik nooit ben geweest en ook nooit zal komen. Zij is ook uitgever van een natuurreeks bij Matthes & Seitz Verlag in Berlijn. Tweeënhalf jaar geleden las ik met haar voor in een Zuid-Duits vijfsterrenhotel dat voor de gasten, waarvan sommigen net een facelift hadden gehad, een natuurweek had georganiseerd. We konden het direct goed met elkaar vinden en aan het einde van mijn lezing vroeg ze of ik niet over mijn lievelingsdier zou willen schrijven voor de reeks die ze uitgeeft. Als het over een lievelingsdier had moeten gaan, dan zouden dat kwallen kunnen zijn. Ik stelde toen de zeewieren voor en Judith reageerde opgetogen. Door haar vraag stortte ik me op de onderwaterwereld. De vorm van het boek, het aantal plaatjes, de vijf hoofdstukken en twaalf portretten, had Schalansky bedacht voor de hele serie, dus daar moest ik me aan houden, hoewel ik het maximum van vijftig plaatjes wel heb overschreden.
Na het lezen van het boek had ik het gevoel dat jouw verzameling met verhalen en anekdotes over wier in potentie eindeloos zou kunnen groeien.
Ik hoop ook dat er ooit een vervolg komt. Er is nog zo veel niet beschreven en opgetekend. Ik had ook een boek met allemaal andere gevonden teksten, schilderijen, films en recepten kunnen maken.
Hoe heb je de selectie gemaakt?
Ik ben gaan ordenen naar de zintuigen. Dat merk je misschien in het boek; het begint met het kijken, dan volgt het voelen, dan geluid, geur en de smaak. De stukken die ik al had, kon ik onder deze categorieën plaatsen. Ik moest vervolgens overgangen maken en terwijl je in een roman bij een hoofdstuk met een andere persoon kan beginnen en een “harde las” kan maken, wilde ik dat hier alles in elkaar overliep. Er zijn ook wieren die op andere wieren groeien. Ik vond het daarom spannend om stukjes tegen elkaar aan te plakken. Ik wilde dat de teksten zich zouden vermenigvuldigen, ze laten doen wat de planten ook doen, maar tegelijkertijd moest het ook een leesbaar boek worden. Wat ik mooi vind aan het boek dat er nu is, is dat het nu niet “hoge kunst” voor een heel klein publiek is. Het is misschien best een maf boek geworden, maar door de beelden en variatie aan informatie hebben waarschijnlijk veel meer mensen er iets aan.
Heeft het feit dat je geen specialist bent je soms geblokkeerd?
Nee, het heeft me niet geblokkeerd. Ik probeer zo veel mogelijk over een voor mij nieuw onderwerp te weten te komen. Het dagelijks aanraken om het van binnenuit te leren begrijpen. Dat is een enorme uitdaging. Tegelijkertijd denk ik wel: er zou zomaar een wierenspecialist in de zaal kunnen zitten die zijn vinger opsteekt en zegt dat het allemaal niet is zoals ik het stel. Ik maak vaak iets deels vanuit een wetenschap. Voor de roman De duimsprong verdiepte ik me in de geologie. Tegelijkertijd heb ik er niet tien jaar studie op zitten. Ik raak een andere laag aan, maak associatief verbindingen door er andere gebieden tegenaan te zetten. Toch blijft er wel ergens de angst dat iemand het onderuit haalt. Er wordt verwacht dat als je iets over een wetenschappelijk onderwerp zegt, dat je dat in de taal doet die daarvoor gebruikelijk is.
Op De Internet Gids toonde je recentelijk enkele foto’s van wieren die zich aan stenen hebben gehecht. Hoe verloopt de overgang van het schrijven naar het beeldende werk?
Er is niet echt een hiërarchie. Wanneer ik hier op de Isle of Mull, waar ik woon, langs de vloedlijn loop dan vind ik altijd wel zo’n mooie overgangsfase tussen een steen en een wier. Ik raap ze op en zou over deze vondsten kunnen schrijven, ze kunnen tekenen, fotograferen of hun geluid kunnen opnemen. Meestal omsingel ik die verzamelingen via verschillende media. Met Rutger Emmelkamp en Jo Frenken van de Jan van Eyck Academie heb ik recentelijk een levensgroot suikerwier afgedrukt in risoprint. Alle werken zijn een soort familie van elkaar, ze hebben elkaar nodig en tellen bij elkaar op. Wanneer je alleen zo’n print van suikerwier zou zien, dan is dat misschien moeilijk te plaatsen, maar nu vormt het een soort nageslacht van het boek.
Ergens word jij zelf ook een soort personage dat alle werken aan elkaar verbindt. Eén van de ontroerendste momenten in het boek vind ik wanneer je onder water schreeuwt van blijdschap omdat je een stuk iriserend regenboogwier vindt. Boven water blijkt het echter zijn kleur te verliezen. Het is bijna een kant en klare metafoor voor de overgang van een fascinatie naar de nuchtere realiteit.
Er bestaan zoveel verschillende werkelijkheden. Ik kies ervoor om me in de luwte van de grimmige wereld in dit ruige landschap onder te dompelen. Een groot deel van de menselijke ellende gaat daardoor aan me voorbij. Ik wil met mijn werk een tegengeluid geven, me inzetten voor een andere toekomst. Ik betrap me er soms wel op dat ik tijdens een gesprek denk: nu moet ik even niet het woord zeewier gebruiken. Het is voor mij nu al ondenkbaar om weer in een stad te wonen waar het leven zoveel minder aards is dan hier op het eiland.
Op pagina 65 zeg je dat je met een algoloog sprak die ontkende dat bij het prepareren van zeewierbladen voor herbaria ook een bepaalde compositie of schoonheid nagestreefd wordt. Waarom geloofde je hem niet?
De “natte” verzameling van het Natural History Museum in Londen bestaat uit dieren en planten op sterk water. Daar vind je bijvoorbeeld heel grote vissen die in stukken gesneden zijn zodat ze in de weckflessen passen: puur praktisch. Bij de planten op papier wordt ook heel efficiënt gewerkt. Gras wordt bijvoorbeeld omgevouwen om op de bladzijde te passen, de zaden worden in een envelopje in een lege hoek geplakt. Die helderheid heeft van zichzelf ook al een soort schoonheid. Maar het bladgroen is duidelijk niet zomaar op papier geplakt. Voor de compositie is een pincet nodig en als de plant eenmaal geschikt is, fixeert men deze met steekjes of flinterdunne stroken papier op de bladzijde. Daardoor ziet het er heel zorgvuldig uit. Als ik door een wetenschappelijk herbarium blader, waarin dunne papiertjes de planten beschermen, dan ontroert me dat, alsof het lakentjes zijn die de preparaten toedekken. Maar de botanist heeft dat natuurlijk niet met die intentie gedaan.
Die nauwkeurigheid loopt bijna over in een soort zorgzaamheid.
Die twee liggen ook heel dicht bij elkaar. Toen we deze zomer veldonderzoek deden met een ecoloog en de diepte van het trilveen peilden, kwamen we tot de conclusie dat natuurbeheer, natuurbescherming, beeldende kunst en literatuur overeenkomsten vertonen. Je werkt met een grote zorgvuldigheid naar iets toe dat voor anderen totaal abstract en hermetisch kan zijn. Als je bijvoorbeeld niet hebt geleerd om naar kunst te kijken, dan zie je er niks in. En als je niet weet dat de vogel die overvliegt op dat moment in dat landschap een betekenisvolle verschijning is, dan is die observatie van weinig waarde en slaat het verhaal van natuurbescherming misschien wel helemaal niet aan.
DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN Metropolis M Nr 6-2018/2019. METROPOLIS M KRIJGT GEEN SUBSIDIE. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT, STUREN WE JE HET NIEUWSTE NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]
Wieren, Miek Zwamborn, Amsterdam: Van Oorschot, 2018, ISBN 9789028280274
Jorik Amit Galama
is filmmaker en schrijver