metropolis m

In verschillende grote steden staan culturele ruimtes op stapel als annex van grotere commerciële bouwprojecten. Steeds vaker werpen vastgoedontwikkelaars zich op als bouwpatroon van de kunstsector. Roel Griffioen bespreekt de voor- en nadelen van de vercommercialisering van de kunstnieuwbouw.

De omgeving van de Keileweg aan de westkant van Rotterdam heeft in iets meer dan een eeuw al enkele onherkenbare incarnaties ondergaan. Aan het begin van de twintigste eeuw was dit nog polder. Toen werden er havens gegraven waarlangs opslagplaatsen en fabrieken verrezen. Begin jaren negentig werd de weg, waar de industrie langzaam verdween, als tippelzone aangemerkt om de prostitutie uit de woonwijken te halen. Een dikke tien jaar later werd de zone alweer gesloten omdat het drugsgebruik en seksverkeer niet beheersbaar bleken. Nog een paar jaar later werd het gebied tot makerdistrict gebombardeerd. Leegstaande loodsen werden tot broedplaats getransformeerd, een braakliggend veld is nu een voedseltuin. ‘Van hoeren naar hipsters’, vatte het AD samen. En de volgende incarnatie staat al op stapel. 

Als het aan Joep van Lieshout ligt, komen hier namelijk drie uit de kluiten gewassen woontorens bovenop een al even enorm ‘cultuurcluster’. De hoogste toren wordt 120 meter hoog, is de bedoeling. Werktitel: Brutus.

Atelier Van Lieshout is sinds een jaar of tien gevestigd aan de Keileweg in de voormalige loods van een veevoederbedrijf – inclusief markante silotoren. Sindsdien heeft Van Lieshout, deels zelf en deels met de stichting AVL Mundo, ook de belendende panden en percelen bij elkaar gesprokkeld. ‘In totaal zevenduizend vierkante meter gebouw op elfduizend vierkante meter grond’, denkt hij. De grote sculpturen en installaties van Atelier Van Lieshout worden er gebouwd; galerie Wilfried Lentz Rotterdam zit in een fabriekswoning; er is een artist-in-residency-plek en er worden expo’s georganiseerd. Maar Joep van Lieshout droomt groter en hoger. 

Het cultuurcluster is het belangrijkste, benadrukt Van Lieshout. Dat cluster is ‘het hart, en de oorzaak en het doel van de hele ontwikkeling’. Bijna achtduizend vierkante meter cultuur, met verschillende tentoonstellingsruimtes, een auditorium, een ‘forum’ voor concerten, debatten en performances en het nieuwe hoofdkwartier van Atelier Van Lieshout. ‘En hoe wordt het dan betaald? Nou, met deze vrienden.’ Van Lieshout wijst naar de drie losse torens op de maquette van Brutus. Die moeten respectievelijk 120, 76 en 60 meter hoog worden. Goed voor in totaal 750 woningen: koop, vrijesectorhuur en sociale huur. ‘Als ik multi-multimiljonair zou zijn, zou ik zeggen: ik doe alleen het onderste stukkie, laat de torens maar zitten. Maar de torens maken het mogelijk.’

AVL Mundo, de stichting die Joep Van Lieshout in 2008 heeft opgericht om ‘gewenste en ongewenste kunstprojecten mogelijk te maken’, staat het ontwikkelrecht af aan een projectontwikkelaar ‘in ruil voor nieuwe gebouwen en een bruidsschat’. Maar een groot deel van de aandelen blijft in handen van de stichting ten behoeve van de verdere culturele ontwikkeling. Met andere woorden, de ontwikkelaar levert ‘om niet’ (gratis) het cultuurcluster. ‘Dus de running costs van de tentoonstellingsruimte zijn relatief laag. Je hebt nog steeds veel geld nodig om een goed programma te maken, maar het geeft wel meer onafhankelijkheid.’ 

Een innige omhelzing

In deze tijd van hoogconjunctuur op de woningmarkt en ruimtewoeker in de steden lijkt de relatie tussen cultuur en vastgoed inniger te worden. Het Centraal Museum in Utrecht ontwikkelt samen met een hotelexploitant een Museumhotel, dat 84 kamers levert voor bemiddelde ‘internationale cultuurtoeristen’. In Zaandam – inmiddels een demografische uiterwaarde van Amsterdam – opende dit jaar kunsthal Het HEM, een initiatief van ondernemer-filantroop Alex Mulder die zijn kapitaal verdiende als ondernemer in de uitzendwerksector. Zijn beheermaatschappij Amerborgh investeert in vastgoedontwikkeling, hotels en kunst en cultuur en die combinatie zie je ook terug in Zaandam: een kunsthal met – straks – een door OMA ontworpen hotel. Een directe veerverbinding brengt de Amsterdammers tot bij de voordeur. 

Cultuurruimte als integraal onderdeel van commerciële vastgoedontwikkeling lijkt ook een formule in opmars. In Amsterdam zijn er momenteel twee voorbeelden in voorbereiding: Kunsthalle Amsterdam hoopt over een jaar in te trekken in een woonblok van ontwikkelaar Wonam, pal naast het eindstation van de nieuwe Noord-Zuidlijn, Amsterdam Noord. En voorjaar 2020 zal Bureau Postjesweg na een periode als nomadische organisatie een ‘ontwikkel- en presentatieplek’ openen in een gebouw van ontwikkelaar Heutink, naast metrostation Postjesweg in Nieuw-West.

Kunsthalle Amsterdam is geen initiatief van ontwikkelaar Wonam, benadrukt Gieneke Pietserse. Ze richtte de organisatie in 2017 op met Bas Hendrikx en Yasmijn Jarram. ‘We zijn geen pet project, maar gewoon onafhankelijk.’ Een eerdere samenwerking met een ontwikkelaar liep spaak en in de zoektocht naar een passende ruimte tipte iemand van de gemeente om bij Wonam te informeren. De ontwikkelaar zocht een huurder voor een vijfhonderd vierkante meter grote ruimte in de plint. Die was gereserveerd voor een culturele functie. Pieterse: ‘Toen we de plek bezochten, waren we verkocht.’

Kunsthalle gaat een experimenteel programma draaien, maar dat betekent niet dat bij de locatiekeuze geen gezonde dosis pragmatiek komt kijken. ‘Een metrostation ligt nooit verkeerd. Dat heb ik vroeger bij verkeerskunde geleerd’, lacht Pieterse, die architectuur studeerde en zelf enkele jaren bij een grote projectontwikkelaar werkte. ‘Zelfs als je metrostation in de middle of nowhere neerzet, zal daaromheen ontwikkeling plaatsvinden. Er gaat hier zoveel gebouwd worden, er komen zoveel woningen bij, dat er automatisch veel volk zal passeren. Wat voor een projectontwikkelaar geldt, geldt ook voor ons: locatie, locatie, locatie. Het is vier minuten naar het Centraal Station en tien minuten naar het Rijksmuseum.’

Het gebouw waarin de Kunsthalle terechtkomt heet Pulse – een naam die de aspiratie verraadt van de stad en de ontwikkelaars om het nieuwe Stationsgebied te ‘verdichten’ (architectentaal voor bijbouwen) tot een levendige, grootstedelijke wijk met winkels, woningen en werkplekken. Pulse zelf zal voorzien in 219 twee- en driekamerwoningen voor het zogenaamde ‘middenhuursegment’ waarin Wonam gespecialiseerd is (het segment vanaf de sociale huurgrens van 720 euro), vierduizend vierkante meter kantoorruimte en verder winkels en horeca. 

De omgeving waar Bureau Postjesweg neerstrijkt, kent een soortgelijke dynamiek. Ook hier wordt flink verdicht rond een metrostation. Ook hier wordt een demografische verandering voorbereid via een veranderend woon-, winkel- en horeca-aanbod. ‘De grens van de binnenstad van Amsterdam is weer een stukje opgeschoven’, klinkt het triomfalistisch in een brochure van projectontwikkelaar Heutink. Het gebouw New West bevat 80 woningen in verschillende typen en prijsklassen, van woningen van 45 vierkante meter tot aanpasbare lofts en enkele penthouses van 177 vierkante meter.

Nog maar kortgeleden namen de eerste bewoners de sleutels in ontvangst. Op de begane grond wordt nog druk gesleuteld aan een opvallende hoekruimte met aan beide zijden een mooie glazen pui. ‘Hopelijk kunnen we er binnen vier maanden in’, zegt Iris Dik, die samen met Holger Nickisch en Heidi Vogels de organisatie van Bureau Postjesweg vormt. Ze kijken er naar uit. ‘Er wordt zelfs een kleine badkamer geïnstalleerd voor eventuele artists-in-residence.’

Dat er in New West een plek is gereserveerd voor een publieke kunstruimte, komt omdat het stadsdeel in 2014 in de tender liet opnemen dat het gebouw ‘een impuls’ moest geven aan cohesie en ‘sociale duurzaamheid’ in de buurt. Projectontwikkelaar Heutink en Olaf Gipser Architects/ Ulrich Architectuur lieten in hun inzending zien het meest ontvankelijk te zijn voor dit deel van de opdracht. 

Dik, Nickisch en Vogels waren met een aantal lokale kunstenaars, denkers en ‘makers’ vanaf het begin betrokken bij het gesprek over de invulling van deze ruimte. Iris Dik: ‘We hebben een hele lange adem gehad omdat we deze omgeving belangrijk vinden. Holger en ik zijn er al lang actief en nu is het een van de stadsdelen met interculturele dynamiek. We wilden niet in een broedplaats gaan zitten met een tijdelijk huurcontract. Dit is ook veel toegankelijker, een plintruimte direct aan de straat, middenin de buurt. Hier vind je oud en nieuw naast elkaar. Aan de ene kant is er gentrificatie, aan de andere kant heb je de portiekflats met sociale woningbouw.’

Kunsthalle Amsterdam en Bureau Postjesweg zijn niet-commerciële organisaties die een publiek programma willen draaien met grotendeels publieke middelen. Voor dat soort organisaties gold vroeger vrijwel altijd dat de staat de huisbaas was. Nu wordt dat de markt. Daar is het systeem nog niet op voorzien, want subsidies worden doorgaans op projectbasis gegeven en zijn niet bruikbaar voor exploitatiekosten zoals huur. Gelukkig lijken de huisbazen zich coulant op te stellen. Bureau Postjesweg is met Heutink in gesprek over een trapsgewijze huuropbouw voor de eerste vijf jaar. Pieterse hoopt dat de Kunsthalle met Wonam ook een gunstige afspraak voor de eerste jaren kan maken. ‘Dat is vrij gangbaar in de vastgoedsector.’

Markt en strijd

Er lijkt geen einde te komen aan de Grote Trek Stadwaarts en stadsbesturen, corporaties en marktpartijen kijken met buitengewone interesse naar elke vrije postzegel waar nog bijgebouwd kan worden. Het staat in de sterren geschreven dat er ook rond de Keileweg in het Vierhavengebied, nu een vreemde postindustriële buffer tussen de kernen Rotterdam en Schiedam, gebouwd gaat worden. Maar waar, hoe en door wie, is nog ongewis. Van Lieshout en de stichting AVL Mundo lopen voor de muziek uit. De stichting heeft zelfs een eigen architect in dienst die ontwerpen en beeldmateriaal produceert en de planningsontwikkelingen in de buurt op de voet volgt. Als straks het definitieve bestemmingsplan klaar is, kan er gelijk met de bouw van Brutus begonnen worden, is de hoop. 

Dat de gemeente Rotterdam gecharmeerd is van het plan, is voor Van Lieshout duidelijk. ‘Omdat wij hier een cultuurcluster bouwen, zijn er meer mogelijkheden om de hoogte in te gaan. Als je alleen maar die drie torens zou neerzetten, zou de gemeente zeggen: waarom? Maar als je zegt: we gaan dat doen, zodát we cultuur, groen, iets dat de stad verrijkt kunnen bewerkstelligen – dan is dat voor de gemeente interessanter. Het helpt als je wat teruggeeft. Hier aan het einde van de straat heb je een shopping mall, bovenop zit een publiek park – zo wordt deze plek voor iedere Rotterdammer.’

Social return of investment, heet dat in goed Nederlandse beleidstaal. Als voormalig werknemer van een projectontwikkelaar, kent Pieterse van de Kunsthalle Amsterdam het klappen van de zweep. ‘Dat soort onderhandelingen zijn heel normaal. Het bedrag dat een ontwikkelaar betaalt om te kunnen bouwen en voor de erfpacht is afhankelijk voor de functie die erin komt. Voor een culturele functie is dat minder dan voor een commerciële functie. Dat zijn middelen voor de gemeente om ontwikkelaars te stimuleren om ruimtes voor cultuur te maken.’

Het is goed dat een overheid investeerders noodzaakt om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Maar deze ontwikkeling wijst ook op een gedaanteverwisseling van de overheid zelf, die verandert van een bouwer in een bemiddelaar. In het stedelijk beleid sluimert nog een verdunde versie door van het sociaaldemocratische idee dat cultuur een vitale, verheffende functie heeft en thuishoort in stedelijke ontwikkeling. Maar de stad heeft niet meer de middelen, het planningsapparaat en misschien ook niet meer de wil om, wanneer het haar behaagt, ergens een museum of cultureel centrum uit de grond te stampen. Woningbouw wordt ook zelden nog simpelweg uitgerold door het publieke apparaat van een stad, maar komt vooral tot stand in ‘publiek-private partnerships’ waarbij een minimum aan sociale huisvesting door commerciële ontwikkelaars moet worden afgevinkt. Zo is ook de creatie van ruimtes voor cultuur steeds vaker afhankelijk van clausules in tenders en wisselgeld in de onderhandelingen met ontwikkelaars.

Dat kan goed uitpakken. Alles wijst erop dat Brutus, Kunsthalle Amsterdam en Bureau Postjesweg waardevolle toevoegingen zijn aan een steeds verder eroderend kunstenlandschap. Het gevaar is natuurlijk ook zichtbaar: dat publieke voorzieningen zoals kunstruimtes smeermiddel worden in verder cynische vastgoeddeals. Critici van deze ontwikkeling – en ik hoor daar zelf ook bij – spreken wel van de opkomst van ‘afwijkingsplanologie’, of erger, ondoorzichtige ‘skyboxplanologie’, waarbij de stedelijke vormgeving het gevolg is van onderonsjes tussen markt en staat.1

Pieterse schetst nog een ander probleem van deze tendens waarbij een terugtrekkende overheid de creatie van cultuurruimten aan de markt laat. ‘Ik vind dat dit soort dingen niet afhankelijk moeten zijn van één of twee of drie particulieren die in de stad willen investeren. Kunst en cultuur zijn een publieke verantwoordelijkheid.’ Waarbij zij aantekent dat er natuurlijk ook ontwikkelaars zijn ‘die hart voor de stad hebben, en die echt geloven dat een bepaalde plek gebaat is bij cultuur.’

Voor Van Lieshout zit de aantrekkingskracht van zijn vastgoedavontuur in het gegeven dat hij zijn eigen voorwaarden kan scheppen. ‘Hier moet alles kunnen.’ Hij is niet tegen een Europees kunstsysteem van publieke musea en subsidies, benadrukt hij. Maar publieke instellingen hebben niet meer de ruimte en de middelen om tegendraads te programmeren. Ze worden gedicteerd door bezoekersaantallen en elke subsidieronde veranderende beleidsaccenten en toverwoorden. 

De bezorgdheid dat er over een paar jaar langs de Keileweg een soort Guggenheim Bilbao staat, kan Van Lieshout bij voorbaat wegnemen: ‘Ik háát Frank Gehry en noem ze allemaal maar op die gebouwen neerzetten waarvan je denkt, “Fuck off, dit is allemaal niet nodig.” Een gebouw zoals de Praxis’ – Van Lieshout wijst naar de bouwmarkt aan de overkant van de straat – ‘is veel beter geschikt. Het gaat om de content.’

1 Zie het essay ‘Handle with care. “Vrije Ruimte” tussen bestuur van boven en organisatie van onder’ dat ik schreef voor het in november 2019 verschenen rapport van TAAK, Wat als we over vrije ruimte spreken, www.taak.me/wp-content/uploads/19/Vrijeruimte.pdf. Voor de term ‘afwijkplanologie’, zie: Willem K. Korthals Altes, ‘Afwijkplanologie’, Rooilijn, nr.1, 2017. Voor ‘skyboxplanologie’, zie onder andere: Frans Soeterbroek, ‘De omgevingswet, bewonersinitiatief en lokale politiek’, LSA Bewoners, 2017.

Roel Griffioen

is freelance onderzoeker en werkt momenteel aan een onderzoek naar modellen voor atelierbeleid in opdracht van Stroom Den Haag.

Recente artikelen