metropolis m

Anton Jäger

Anton Jäger is een Belgisch politiek denker en onderzoeker die de term ‘hyperpolitiek’ gebruikt om een nieuw soort politieke cultuur te beschrijven. In deze cultuur worden politieke ontwikkelingen steeds sterker beïnvloed door directe emoties, mediahypes en constante mobilisatie, zonder dat dit leidt tot structurele veranderingen of een stabiele politieke consensus. Deze tendens is ook terug te zien in de kunstwereld, waar aandacht mede door social media constant vluchtig is geworden. Johan Hartle vraagt aan Jäger hoe een emancipatoir project als dat van de kunst gestalte kan krijgen in tijden van hyperpolitiek.

Anton Jäger behoort tot een goed verbonden groep van jonge, productieve intellectuelen die een belangrijke bijdrage leveren aan het politieke debat over gelijkheid en emancipatie. De dertigjarige Belgische historicus schrijft sinds enkele jaren regelmatig voor het Amerikaanse tijdschrift Jacobin, dat er inmiddels meerdere edities in andere talen op nahoudt. Jägers recent verschenen boek Hyperpolitiek ontstond uit een spontaan onbehagen over de huidige politieke cultuur, een sentiment dat hij uitte in een tweet. Hij werkte dit idee uit tot een relatief compact, maar geniaal en rijk gedocumenteerd essay. Het essay heeft aanzienlijke invloed: het is vertaald in meerdere talen en besproken in diverse media. De term ‘hyperpolitiek’, oorspronkelijk gebruikt door Peter Sloterdijk, is door Jäger systematisch verder ontwikkeld, wat leidde tot verschillende gelijknamige websites, een podcast en een omvangrijke discussie over de mogelijkheden van hedendaagse emancipatoire politiek.

De centrale stelling van Jäger is zowel historisch als strategisch. Hij identificeert een opeenvolging van politieke paradigma’s: van klassieke, institutioneel verankerde massapolitiek, naar de triomfantelijke neoliberale postpolitiek van de jaren negentig. Via de anti-institutionalistische politiek van de vroege jaren 2000 (bewegingen zoals Occupy) naar een vorm van politiek die inspeelt op subjectiviteit en gevoelig is voor een gefragmenteerde wereld vol crises: hyperpolitiek. Jäger dateert de overgang van antipolitiek naar hyperpolitiek rond 2010, na de politieke chaos die volgde op de economische crisis van 2007. Hyperpolitiek wordt omschreven als de uitdrukking van een overweldigende, door crisis geteisterde situatie die een uitgebreide politisering vereist, maar geen geschikte uitdrukkingsvormen, organisaties of strategieën meer heeft om deze polycrises het hoofd te bieden. In gesprek met Jäger hoop ik de kunst- en cultuurtheoretische implicaties van zijn essay beter te doorgronden.

Johan Hartle

De overgang tussen antipolitiek – als een algemeen anti-institutioneel en spontaneïstisch gebaar – en hyperpolitiek, situeer je rond 2010. Je gebruikt het woord ‘hyper’ om de inflatoire expansie van het politieke te benadrukken die deze overgang kenmerkt. Wat bedoel je met die vergroting van het politieke?

Anton Jäger

‘Het boek dankt zijn ontstaan zeker niet aan een helder omlijnde ambitie die wetenschappelijk moest worden vertaald. Het betrof eerder een intuïtieve indruk, die ik vooral met vrienden besprak: namelijk een gevoel dat mensen die voordien een erg matige en zelfs apathische interesse vertoonden in politiek, zich nu opeens sneller uitspraken over politieke kwesties. Die verschuiving in politieke cultuur was zowel merkbaar als diffuus. Vanaf het moment dat ik die observatie in een hypothese omzette – online weliswaar, waar alle ideeën provisoir zijn – bleek dat op een zekere instemming te worden onthaald, ook bij redacteuren bij uitgeverijen. De uitgeverij Athenaeum stelde voor er een boek van te maken waarin die hyperpolitieke hypothese empirisch getest werd. Dat onderzoek bleek redelijk vruchtbaar: talrijke indicatoren zoals protestactiviteit, stemdeelname en zelfs politieke moordpogingen vertoonden sinds circa 2008-2009 een markante stijging. Sommige politicologen opperen zelfs dat er in de menselijke geschiedenis nog nooit zoveel geprotesteerd is als in het afgelopen decennium. Tegelijkertijd zien we een dalende lijn in het lidmaatschap in sociale en politieke organisaties, die de laatste tien jaar gestaag is blijven dalen; een trend die zich vanaf de jaren 1980 doorzette, maar na 2012 versnelde. Die kruising, een hoge graad politisering en een laag peil aan socialisering, zet het veld uit waarop de term ‘hyperpolitiek’ wordt geprojecteerd. Hyper staat hier voor een vorm van politiek die gespeend is van enige duurzaamheid of permanentie, net zoals het suffix zelf ook doorgaans kortstondige maar heftige uitbarstingen van energie aangeeft. Deze categorie kan voorzichtig worden toegepast op hedendaagse politieke bewegingen, zowel links als rechts.’

Johan Hartle

De oorzaken van het uiteenvallen van klassieke politieke milieus en hun manier van politiek bedrijven worden ook geconceptualiseerd in termen van hegeliaans-marxistische cultuurtheorie: Georg Lukács en Guy Debord begrijpen atomisering en isolatie als noodzakelijk gevolg van consumptiecultuur. Is hyperpolitiek een implicatie van laatkapitalisme?

Anton Jäger

‘De analyse die de term hyperpolitiek uitdraagt ligt zeker in het verlengde van de marxistische diagnose die hier wordt vermeld. Debord en Lukács maken sporadische verschijningen door het boek – en we kunnen de notie van hyperpolitiek gemakkelijk marxistisch definiëren als het uiterste stadium van een proces van vermarkting en Versachlichung dat al van het begin van het kapitalisme dateert, maar dat in de eenentwintigste eeuw ongeziene proporties aanneemt. De bedoeling van de term is eerder om die notie te verfijnen dan te verwerpen: wat betekent het als de logica van de markt, met zijn korte cycli en onpersoonlijke dwang, zich ook op de praktijk van politiek zelf opdringt? Die vraag kan suggestief beantwoord worden aan de hand van veel marxistisch werk, maar verdient ook een resoluut hedendaags antwoord, zowel conceptueel als empirisch. Dat is de opzet van het boek.’

Johan Hartle

Die isolatie en afname van sociale interacties is ook een consequentie van de digitalisering en de daarmee samenhangende algoritmisering. Maar je kiest in dit opzicht echter niet voor een technosceptisch of cultureel pessimistisch perspectief: heb je reden tot optimisme over digitalisering?

Anton Jäger

‘Ik zou voorzichtig zijn met het ietwat modieuze idee dat we in een “asociale” tijd leven. Dat idee komt vooral voort uit cultuurpessimisme dat de organische metgezel is van de historische dynamiek van de moderniteit, en daarom ook niet in staat om echt te begrijpen wat de huidige crisis, of eerder mutatie, van socialiteit eigenlijk inhoudt. Om het cru te zeggen: ik denk dat het internet niet tot een afname van sociale interactie heeft geleid, maar eerder een structuurverandering van het sociale zelf heeft teweeggebracht. Het internet is een bijkomende laag, een bemiddeling binnen de klassieke instituten die doorgaans ons sociale leven reguleren. Het effect daarvan is wel degelijk dat fysieke ontmoetingen zeldzamer en meer gespannen zijn geworden: de ongemakken en onbehaaglijkheden van de fysieke ontmoeting worden nu minder makkelijk getolereerd als het online-leven constante exit-opties biedt. Dat kan grotendeels op het internet of sociale media toe worden geschreven, maar voor mij is die diagnose te beperkt. De populariteit van het internet kan niet worden toegeschreven aan een digitale samenzwering, maar eerder aan het feit dat het internet een sociale nood vervult die daarvoor oningevuld bleef en die daarna onafhankelijke noden genereert.’

Johan Hartle

Sociaal kapitaal lijkt steeds belangrijker te worden en dit komt niet alleen door een afname van directe, fysieke socialisatie. Vooral in de kunstscene, maar ook in tal van andere milieus, verharden de ‘bubbels’ zich. Hoe zie jij dit?

Anton Jäger

‘In de Lage Landen wordt er vaak gesproken van de overgang van zuil naar bubbel: het proces van individualisering betekent nog niet dat het groepsleven in onze huidige samenleving verdwijnt, maar eerder dat het fundamenteel verandert. Mensen behoren nog steeds tot collectiviteiten, of ze nu door consumptie of identiteit bepaald zijn, maar die collectiviteiten stellen niet dezelfde eisen en hebben niet dezelfde vastheid als de oude. In zekere zin is dit proces bevrijdend, omdat daardoor bepaalde singuliere persoonlijkheden en voorkeuren gemakkelijker hun uiting vinden. Anderzijds duidt het ook op een afnemend vermogen om collectief te delibereren en onderhandelen over wat de samenleving met haar middelen doet.’

Johan Hartle

In je boek verschijnen artistieke voorbeelden niet in de laatste plaats als ‘seismografen’ voor een verandering in de politieke cultuur, als diagnostisch. Met name de vormen van consumentistische zelfontplooiing, de optimalisering van het zelf, die kenmerkend zijn voor het neoliberale kapitalisme, worden ook gevoed door de druk om originaliteit in de kunst. Hoe zie jij de rol van kunst hierin?

Anton Jäger

‘Ik denk dat de rol van kunst in de huidige samenleving, in principe in de moderniteit in het algemeen, ergens tussen het symptomatische en het autonome ligt. Wat betekent dat? Enerzijds is de productie van kunst, zowel in termen van haar materiële maakvoorwaarden als haar sociopolitiek referentiekader, existentieel verbonden met de samenleving waarin ze wordt bedreven. Dat betekent dat het “politiek onderbewuste” van de kunst, om een term van Fredric Jameson te gebruiken, onontkoombaar is. Geen kunstenaar kan kunst maken die zich lostrekt van de parameters van haar tijd, en net daarom zijn kunstwerken zo’n dankbare meetinstrumenten om de temperatuur van een samenleving op te nemen. Er is natuurlijk kunst die intentioneel hedendaags wil zijn, zich betrekken op een acute actualiteit, wat doorgaans geen erg verkwikkende kunst oplevert – maar die haar wel leesbaar maakt als sociaal product. Maar zelfs kunst die pretendeert gespeend te zijn van enige historische inbedding, die zichzelf boven en buiten haar eigen tijdvak plaatst, blijft altijd fataal historisch; in haar grootste abstractie kan men nog altijd de sporen van een bepaalde geschiedkundige gevoeligheid detecteren. Tegelijkertijd heeft het natuurlijk weinig zin om de kunst te reduceren tot die historische conditie. Er zit een representatieve contingentie, of een surplus, zeker aan de grootste kunst, die haar in staat stelt haar eigen tijdperk te overschrijden en erop te reflecteren, zonder ooit die navelstreng met haar heden te doorknippen. Kunst en de samenleving divergeren eerder dan dat ze convergeren, er bestaat geen 1:1 op correspondentie, en net dat maakt kunst zo’n dankbare lens om maatschappelijke ontwikkelingen zowel te lezen als te ontregelen.’

Johan Hartle

Nieuwe linkse bewegingen zijn niet langer ‘populair’ in klassieke zin. Ze hebben dus, zoals je benadrukt, steeds minder een relatie met arbeidersmilieus. Dat is een bitter besef, maar het zou een ambivalent besef kunnen zijn voor de relatie tussen kunst en linkse politiek. Hoe zie jij dat?

Anton Jäger

‘De loskoppeling tussen het historische arbeidersmilieu, de georganiseerde arbeidersbeweging en politiek links dateert niet van gisteren. We moeten rechtse opiniemakers zeker niet op hun woord geloven dat de populaire desillusie met links een recent product is, of dat het een eenzijdige ontkoppeling betreft door het linkse milieu, dat zich door allerlei culturele fixaties zou hebben afgescheiden van de ‘grondstroom’ in de samenleving. Die disjunctie heeft diepe sociale wortels, zowel in de veranderende klassenstructuren van de hedendaagse samenleving – waarin zowel werk- als leefomstandigheden het ontstaan van oude klassenidentiteiten bemoeilijken – als in een stedelijke middenklasse of groep van young professionals gemakkelijker haar weg en tijd vinden naar linkse instituten. De cijfers van Thomas Piketty liegen er anderzijds niet om: links en het arbeidersmilieu zijn zowel cultureel als electoraal van elkaar aan het vervreemden. Nergens lijkt die kloof beter geïllustreerd dan in de linkse ambiance van de kunstscene, waarin allerlei politieke thema’s in licht verteerbare vorm worden gemarchandeerd. Strategisch lijkt dat inzicht me inderdaad verlossend: veel politieke kunst eigent zich vandaag een mandaat toe dat zowel ambitieus als gratuit overkomt, en heeft een hoogst virtuele verhouding tot de politieke bewegingen die zij behandelt. In de twintigste eeuw, toen grote kunstenaars zich gemakkelijker lidmaatschappen van communistische partijen aanmaten en zich in een links middenveld mobiliseerden, was dat een stuk helderder. Ook in dat opzicht is de huidige kunstwereld een ongewilde en pijnlijke avant-garde van de hyperpolitieke dynamiek: hoge politisering, lage socialisering. Natuurlijk heeft dat sociaal feit ook effecten op het esthetisch regime van de huidige kunst, maar dat is een thema dat op een ander moment besproken kan worden.’

Johan Hartle

‘Hyperpolitiek’ duidt op een politieke cultuur waarin het moeilijker is geworden om bredere vormen van consensus te bereiken. Historisch gezien was het faciliteren van sociale en politieke consensus niet alleen de taak van partijen en organisaties met hun respectieve sociale bindende kracht, maar ook, bijvoorbeeld in de politieke theorie van Antonio Gramsci, van intellectuelen. Zie je hier mogelijkheden voor een hernieuwde relevantie van cultureel-politieke praktijken?

Anton Jäger

‘Die vraag werd in de jaren negentig ook al gesteld, toen de term ‘publiek intellectueel’ voor het eerst werd gemunt: bestaan er vandaag eigenlijk nog intellectuelen? In wezen is die figuur het slachtoffer geworden van een van de uitingen van het vermarktingsproces dat we hierboven bespraken: we leven in een publieke sfeer waarin het zowel economisch als cultureel steeds moeilijker wordt om denken als ambacht te beoefenen. Als diersoort was de publieke intellectueel aan het uitsterven door stijgende huurprijzen, gentrificatie, dalende boekenverkoop en ontlezing, de opkomst van een nieuw academisch circuit en het televisiemedium. De notie van de ‘organische intellectueel’, zoals Gramsci dat canoniek betitelde, werd toenemend vervangen door zogenaamde denkleiders of thought leaders, substackers of bloggers. Nogmaals: het betreft hier een structureel proces waarop individuele keuzes maar beperkte controle hebben. Een wereld waarin academische banen precairder worden en schrijvers niet meer over een breed leespubliek beschikken, ontregelt ook dat oudere model van intellectueel engagement. Maar tegelijkertijd lijkt mij de taak van de intellectueel in de huidige samenleving nog veel pregnanter dan vroeger: het conceptueel sorteren van de enorme hoeveelheid informatie waarmee we worden overspoeld vereist onvermijdelijk cognitieve gidsen. En die gidsen kunnen enkel bestaan dankzij een instituut dat hen kan opleiden.’

DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 6-2024

Anton Jäger, Hyperpolitiek. Vertaald door Huub Stegeman. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2024.

Johan Hartle

is rector van de Akademie der Bildenden Kunst in Wenen

Recente artikelen