metropolis m

Dit jaar zijn er nieuwe projectruimtes geopend in het Centraal Museum, het Kröller-Müller Museum en het Stedelijk Museum Breda. Wat verklaart de populariteit van dit internationaal beproefde model voor tijdelijke projecten van jonge kunstenaars in musea? Sanneke Huisman ging in gesprek met de verantwoordelijke conservatoren.

De geschiedenis voert terug naar 1971 in New York, naar de start van MoMA’s The Project Series. De projectruimte opende met een licht- en geluidinstallatie van Keith Sonnier in de galerieruimte naast de Garden Hall. Hier werden tot 2018 duo- en solopresentaties van opkomende kunstenaars georganiseerd. In 1996 blikt Robert Storr in MoMA Magazine terug: ‘The MoMA series sought to engage with generally little-known art and artists and present them to the public at large in a manner consonant with the pioneering spirit that had originally guided the museum to advocate and explain the seminal movements and figures of classic modernism.’ Het museum dat in toenemende mate een groot publiek wist te trekken met kunst van grote namen als Cézanne en Picasso, zocht een manier om de grote namen van de toekomst een plaats in de programmering te geven. Na al die jaren mag de lijst deelnemers indrukwekkend genoemd worden: onder anderen Richard Long (1972), Ger van Elk (1975), Laurie Anderson (1978) en Steve McQueen (1997) kregen via de project room hun eerste zichtbaarheid in het MoMA.

De projectruimte van het MoMA is in de afgelopen veertig jaar veelvuldig door musea nagevolgd. Vooral in de jaren negentig openden veel musea projectruimtes, ook in Nederland waar bijvoorbeeld het Gemeentemuseum Den Haag er een begon onder leiding van conservator Franz Kaiser. Nederlands vermoedelijk meest iconische projectruimte dateert van iets later: Docking Station opende in 2006 in het Stedelijk Museum CS op initiatief van conservator Martijn van Nieuwenhuyzen. Van Nieuwenhuyzen was destijds bekend met de projectruimte in het MoMA. Hij herinnert zich nog goed de presentatie van de Nederlander Pieter Laurens Mol, die daar in 1996 plaatsvond. Hij was over deze ruimte overigens niet heel enthousiast. ‘Je voelde dat het een losse ruimte was, het was geen intrinsiek onderdeel van het programma’, vertelt hij. Zelf wilde hij dat anders doen, en kreeg daarvoor carte blanche van toenmalig directeur Gijs van Tuyl. Op de tweede verdieping in het gebouw op het Amsterdamse Oosterdokseiland werd een kleine white cube gemaakt waar kunstenaars een presentatie konden realiseren met nieuw of bestaand werk. Onder anderen Alexandra Bircken, Melvin Moti, Maria Garcia Torres en Danh Vō exposeerden er.

De naam Docking Station verwijst niet alleen naar het havengebied van de tijdelijke locatie van het museum in het Post CS-gebouw, het is ook een computerterm. Kunstenaars kunnen even aankoppelen bij moedercomputer Stedelijk, en er kan wederzijds worden afgetast. Van Nieuwenhuyzen vertelt dat het hem te doen was om de actualiteit, de snelheid en – het belangrijkst – het contact met de kunstenaars. ‘De ruimte was heel generiek, dus er werd niet direct op ingespeeld. Wel merkte ik dat de kunstenaars in de verschillende edities met elkaar de dialoog aangingen.’ Met veel van de kunstenaars uit Docking Station heeft Van Nieuwenhuyzen goede contacten onderhouden. Van een aantal is werk aangekocht, al was dat niet het doel. De projectruimte droeg vooral bij aan de internationale positionering van het museum. 

Imago

Het model zoals dat internationaal door het MoMA en in Nederland door Docking Station is neergezet, lijkt ook leidend bij de huidige generatie projectruimtes. Bart Rutten, directeur van het Centraal Museum, die onlangs de projectruimte de Annex opende, wil jonge kunst een plek geven. Maar, voegt hij nadrukkelijk toe, zonder hierbij de collectie (‘het kompas van het museum’, aldus Rutten) uit het oog te verliezen. ‘Centraal Museum Utrecht is geen plek exclusief voor hedendaagse kunst’, vertelt hij. ‘Presentaties van hedendaagse kunst trekken (nog) niet genoeg publiek, maar ik wil dit wel structureel onderdeel maken van het programma.’ De ruimte is gelegen aan het eind van het tentoonstellingstraject in de Stallen, en staat in direct contact met de tentoonstelling die zich hier afspeelt. ‘Het is een perfecte locatie voor de kruisbestuiving tussen oud en nieuw’, meent Rutten. ‘Internationaal doorbrekende hedendaagse kunstenaars die klaar zijn voor de museale stap wordt een vaste plek geboden waar ze op gebouw, collectie en tentoonstelling kunnen reflecteren en reageren.’ Ook voor Rutten zijn de contacten die zo worden opgebouwd van beslissend belang. ‘Het museum kan zo het contact en de band met hedendaagse kunstenaars aangaan en versterken.’ 

Jannet de Goede, hoofd Presentatie van het Kröller-Müller Museum, opende enkele maanden geleden de tentoonstellingsreeks Vestibulum in museum op de plaats van de oude entree, in de Van de Veldevleugel, achter de Van Goghs. Ook zij hoopt op een bijstelling van het imago van het museum. Ze vertelt: ‘Het Kröller-Müller staat niet bekend om zijn actuele programmering. Het publiek komt daar ook over het algemeen niet voor. Vestibulum is een manier om hedendaagse kunst op te nemen in het programma.’ In de voormalige entree in de Van de Veldevleugel mag een hedendaagse kunstenaar enkele zalen inrichten. Tevens is er een kleine ruimte aan het begin van de vleugel ingericht voor een videopresentatie. ‘Deze tweede ruimte is spontaan ontstaan, maar werkt goed. Er is nu iets te zien voor en na de collectiepresentatie, waardoor de bezoeker hopelijk op een andere manier naar de collectie gaat kijken.’ 

De serie ontstond uit onvrede over het gebruik van de voormalige entreeruimte. Het is inderdaad geen gemakkelijke plek: wat ooit een duidelijke functie had (entree, garderobe, rolstoelbaan) is nu een aaneenschakeling van kleinere ruimtes aan het eind van de collectiepresentatie. Toch ligt ook hier een mooie geschiedenis: in een van de ruimtes realiseerde Jan Dibbets zijn prachtige poëtisch-conceptuele installatie Alle schaduwen die mij zijn opgevallen in het Kröller-Müller Museum (1969); een dag lang markeerde hij de binnenvallende schaduwen met afplaktape. Aan kunstenaars de opdracht in zijn voetsporen te treden. ‘Jonge kunstenaars zijn weer meer geïnteresseerd in hun voorgangers, in de kunstgeschiedenis. Ze zijn op dit gebied heel leergierig; ze willen hun positie bepalen’, aldus De Goede. Maria Barnas en Lucas Lenglet hebben reeds geëxposeerd en er staan nog tentoonstellingen met Wineke Gartz, Anne Geene en Esther Tielemans gepland. Bij iedere presentatie verschijnt een publicatie waarin een denker, schrijver, dichter of wetenschapper op het werk reflecteert.

Free space

Bij alle institutionele overwegingen, die de musea met de projectruimtes hebben, valt op hoezeer de gesprekspartners ervoor waken de belangen van de projectruimte te groot te maken. De ruimte is vooral bedoeld als een free space; de toekomst van het museum is er niet van afhankelijk. Er mag gefaald worden, zoals een van de gesprekspartners meldt. 

Meest significant blijkt dat wel uit Sensory Spaces dat gedurende de jaren 2013-2019 de projectruimte van Museum Boijmans Van Beuningen in de Willem van de Vorm Galerij was. De reeks, die gratis toegankelijk was voor het publiek, is dit jaar afgerond met een omvangrijke publicatie, waarin alle projecten uitgebreid worden gedocumenteerd. Er is alle jaren los van de collectie geopereerd. ‘Een verademing’, aldus conservator Francesco Stocchi. ‘We wilden voorbij het idee van site specificity gaan. Dat begrip is volgens mij te sterk vanuit het museum gedacht. Wij wilden juist de kunstenaars de ruimte geven. Zij hoeven zich niet aan te passen aan de ruimte, de ruimte moet zich aan het werk aanpassen.’

Toch verraadt Sensory Spaces in zijn uitwerking een museaal kader. Stocchi: ‘We zijn geen Kunsthalle. Dat zie je terug in de kunstenaars die we selecteerden. Ze verhouden zich duidelijk tot de kunstgeschiedenis, en zijn zich bewust van de implicaties die de museale ruimte met zich meebrengt.’ Onder anderen Oscar Tuazon, Aleksandra Domanović, Beni Bischof en Raphael Hefti exposeerden er. 

Bij de meeste projectruimtes zijn de kunstenaars wel jong, maar niet onervaren. Het gaat om jonge kunst, zoals Rutten het noemt, niet om jonge kunstenaars. Er zijn eigenlijk maar twee kunstinstellingen die in de programmering van hun projectruimtes nadrukkelijk de voorkeur geven aan jonge kunstenaars. Foam heeft al sinds 2006 een eigen projectruimte: 3h, in de bibliotheek op de derde verdieping. Er wordt expliciet met jonge kunstenaars gewerkt: de deelnemers zijn maximaal 35 jaar en bij voorkeur net afgestudeerd. Volgens curator Mirjam Kooiman is 3h daarom de uitgelezen plek om de grenzen van fotografie op te rekken. Ook het Stedelijk Museum Breda, dat dit jaar met Project Binnenruimte is begonnen, kiest voornamelijk voor jong (zij het zonder leeftijdgrens) en als het even kan lokaal. Jonge kunstenaars wordt gevraagd een installatie te realiseren in de buitenruimte die de oudbouw met de nieuwbouw verbindt, en zo te reageren op de ruimte, de collectie en het museum. De installatie van Margot Zweers is de eerste in deze nieuwe serie en zal een half jaar te zien zijn. ‘Het museum nodigt kunstenaars uit die niet eerder werk in de buitenruimte hebben gemaakt, maar hier wel graag ervaring mee opdoen’, vertelt curator Marjolein van de Ven. ‘We merken dat veel studenten na hun studie uit de stad vertrekken omdat er weinig mogelijkheden zijn op het gebied van beeldende kunst. Het museum heeft ook daarom jong en lokaal talent als focuspunt.’

De projectruimte in het MoMA laat zien hoe kunstenaars kunnen doorstromen naar het reguliere programma. In Nederland zijn die voorbeelden er ook, maar spaarzamer: projectruimtes bestaan kortere tijd en zijn inhoudelijk soms sterk verbonden met de voorkeuren van een bepaalde curator. Wel bieden de ruimtes zonder uitzondering plaats aan experiment en reflectie, zoals je dat verder in het museum niet veel ziet. Kunstenaars krijgen in de projectruimte een groot platform aangeboden, het museum kan er zijn hedendaagse imago bijschaven en het publiek verrassen met cutting edge projecten. Dat geeft de projectruimte zijn blijvende waarde en relevantie. 

Sanneke Huisman

is schrijver en curator 

Sanneke Huisman

Recente artikelen