metropolis m

In de rubriek Brief aan wordt een persoon uit de (inter)nationale kunstwereld gevraagd een open brief te schrijven aan een of meerder personen, bestaand of niet, om een kwestie aan te kaarten die hem of haar raakt. Steven ten Thije is conservator en coördinator van de museumconfederatie L’Internationale bij het Van Abbemuseum.

Beste Marina de Vries,

Enige tijd geleden participeerden we beiden in een gesprek over de staat van kunstkritiek in Nederland, georganiseerd door het Platform Beeldende Kunst. Het zal me bijblijven als het Maxima-debat, vrij naar de recensies van de Prix de Rome-tentoonstelling. Het onderwerp van gesprek was in eerste instantie de verstaanbaarheid van de kunst en het door jou met betrekking tot de Prix de Rome gemaakte verwijt dat de presentatie te hermetisch was. In de loop van de avond vroeg ik me af of het werkelijke probleem niet ergens anders ligt. Ik probeerde dit aan te kaarten door je te vragen of er niet in bepaald opzicht een ongelijke ‘strijd’ gaande is tussen kunstinstellingen, makers en critici. Daarmee doelde ik op het feit dat het maken en presenteren van kunst met publieke middelen worden ondersteund, maar kunstkritiek niet meer, nu de kunsttijdschriften uit de fondsen zijn gezet. Het levert een professionele scheefgroei op waarbij tegenover vele kunstenaars en conservatoren maar een handvol critici staat om de enorme kunstproductie van al die makers te bespreken. Je reageerde kort door te stellen dat de onafhankelijkheid bij overheidssteun in het geding zou zijn en het de balans tussen de verschillende vormen van journalistiek zou verstoren. Begrijpelijke bezwaren, maar kloppen ze nog?

Eerder in de discussie gaf je aan dat de functie van kunstkritiek in jouw ogen de laatste twintig jaar niet is veranderd. Jouw rol, die je omschreef als ‘vooruitgeschoven publiek’, is nog steeds dezelfde. Je bent een keurmeester voor het brede publiek. Maar als me de laatste jaren een ding is opgevallen is het dat zowel de plek van kunst in de samenleving als het journalistieke en kunstkritische veld enorm in beweging zijn. Waarbij zowel kunst als (kunst)journalistiek de wind stevig van voren krijgen. De bezuinigingsgolven over kunst en de publieke omroep, naast de haast eindeloze discussie over linkse journalistiek en oude elite, zijn daarbij de oppervlakte symptomen van een diepere transformatie van de sociaal-maatschappelijke ordening. Wie participeert en hoe, is in de laatste twee decennia sterk veranderd. Recent onderzoek in opdracht van de Tweede Kamer wees bijvoorbeeld uit dat sinds de Fortuyn-revolte, juist meer in plaats van minder mensen participeren in het democratische proces. Onderwijsstatistieken laten zien dat mensen hoger opgeleid zijn en als gevolg assertiever, met dank aan de niet-meer-zo-nieuwe media. Deze ontwikkelingen zetten de oude verhoudingen in kunst- en medialand onder druk. Gijs van Oenen omschrijft het als de ‘tragiek van de succesvolle emancipatie’. Sinds de Tweede Wereldoorlog stond kunst- en cultuurbeleid in het teken van een strijd tegen de onmondigheid. Maar nu de burger mondig geworden is, wil dat niet direct zeggen dat hij of zij zich ook onomwonden schaart achter die emancipatoire kunst.

Naast globalisering en de gigantische internationale kunstmarkt (een jaaromzet van 50 miljard, evenveel als de mondiale koffie-industrie) scheppen de nieuwe verhouding tussen wie spreekt en hoe, een zeer uitdagende context voor hedendaagse kunstkritiek. De criticus is een knooppunt in een duizelingwekkend netwerk van relaties, tradities en belangen en moet die complexiteit vertalen in gewone-mensentaal. Misschien is het wel de meest uitdagende functie in het kunstenveld met een onmiskenbare systeemfunctie tussen publiek, markt en politiek. Want zonder vertaling en duiding is niet alleen het publiek zoekende, maar zijn we ook overgeleverd aan een zeer dubieuze geldmachine waarin de belangen maar zelden eenduidig zijn. Nu de elitaire stem van de expert geen alleenheerser meer is beroepen ook beleidsmakers zich steeds vaker op het woord van de publieke, onafhankelijke kunstcriticus. Met als ongewenst gevolg dat de ironische kwinkslag van een criticus gevraagd of ongevraagd terecht kan komen in beleidsnotities ter onderbouwing van nieuwe bezuinigingsmaatregelen.

De taak van de hedendaagse kunstcriticus is daarmee vandaag de dag ongelofelijk veelzijdig en uitdagend. Ik maak me zorgen of het geld dat op de vrije markt bij elkaar gesprokkeld kan worden afdoende is om genoeg volume en talent te mobiliseren om deze rol te vervullen. Het feit dat Ernst-Jan Pfauth van De Correspondent in het debat aangaf dat ze nog geen goede kunstcorrespondent hebben kunnen vinden, bevestigt dat vermoeden. In mijn ogen zou op gelijk niveau met de onafhankelijke ‘superstar’-curator en -kunstenaar de ‘superstar’-kunstcriticus moeten staan, met dito beloning. Die niet alleen respect geniet onder een breed publiek, maar ook in het professionele veld. Daar zou ik best wat overheidsgeld voor willen gebruiken. Want goede kunstkritiek is niet alleen in het belang van de individuele kunstliefhebber, maar in het belang van de hele gemeenschap die geeft om de kunst.

Met hartelijke groet,

Steven

Steven ten Thije

is Hoofd collecties Van Abbemuseum

Recente artikelen