metropolis m

Contemporary Art in the Middle East

Londen

Symposium Tate Britain en Tate Modern

22 en 23 januari 2009

‘De honger naar hedendaagse kunst uit het Midden-Oosten lijkt heden ten dage onstilbaar. Maar wat schuilt er achter deze actuele interesse van de kunstwereld? Is kunst uit het Midden-Oosten simpelweg de “smaak van de maand”? (…) Of gaat het om een dieper historisch en cultureel engagement? (…) Is het toeval dat de hernieuwde militaire bezetting van het Midden-Oosten door een imperiale macht, Amerika en zijn bondgenoten, vergezeld wordt van een hernieuwde interesse in de cultuur van het Midden-Oosten?’

Deze woorden van Gilane Tawadros, curator en schrijver, en oprichter van het Institute of International Visual Arts (inIVA) Londen, staan in een korte tekst, getiteld Curating the Middle East: From Napoleon to the Present Day, die werd geschreven in 2004. De vragen zijn vijf jaar later nog steeds van betekenis, maar toch werden ze niet aangekaart op het tweedaagse symposium dat de Tate georganiseerde in nauw overleg met diezelfde Tawadros. Er werd een ander type vraag gesteld – wellicht ter vermijding van een onderzoek naar de werkelijke motieven achter het evenement: Wat is precies het Midden-Oosten? Bestaat er wel zoiets als het Midden-Oosten? Aan wie deze vragen waren gericht, was onduidelijk. Net zo goed als onduidelijk bleef voor wie de hele conferentie was bestemd. Ze leek op maat gemaakt voor studenten, maar de toon was gecontroleerd en vrij van frictie.

Contemporary Art in the Middle East was een gemeenschappelijke onderneming van Tate en het International Curators Forum, deels ondersteund door het World Collections Programme en samengesteld met adviezen van Gilane Tawadros. Stephan Deuchar, directeur van gastheer Tate Britain, maakte in zijn inleiding van de gelegenheid gebruik om te wijzen op de plannen van Tate om meer kunst uit het Midden-Oosten te verzamelen, en om de aanwezigheid van zijn collectie in die regio te verstevigen. Een paar clicks op internet en je weet dat het World Collections Programme gericht is op wederzijdse partnerschappen met instituten in Azië en Afrika. Het wordt ondersteund met 1 miljoen pond van het Engelse ministerie van Cultuur, Media en Sport.

De indrukwekkende line-up (iedereen van naam die iets met het Midden-Oosten te maken heeft was er) en de beschikbaarheid van fondsen schiepen hoge verwachtingen. Helaas zat het programma zo vol dat de meeste sprekers maar vijf minuten spreektijd kregen. Daardoor werd de inhoud gereduceerd tot slechts een introductie en was het geheel niet veel anders dan een spoedcursus in gevestigde culturele tendensen in het Midden-Oosten.

Kan het Midden-Oosten begrepen worden als een gefixeerde fysieke entiteit of is er sprake van een dynamische en schuivende definitie, die zich voegt naar historische, sociale en politieke realiteiten?, luidde de vraag van de eerste sessie. De keynote-lezing werd verzorgd door Derek Gregory, een geboren Engelsman en professor geografie aan de universiteit van British Columbia, Vancouver, die iedereen eraan herinnerde dat ‘plattegronden instrumenten van macht zijn, typisch product van de machthebber’. Ook de daaropvolgende sessies brachten oud nieuws, met uitzondering van Yto Barrada, kunstenaar en oprichter van Cinématheque de Tanger, die sprak van ‘twee geopolitieke sferen van tentoonstellingspraktijk’ in de regio waar zij vandaan komt, te weten Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Ze refereerde aan Africa Remix, de tentoonstelling die in 2004-05 probeerde definities en connecties te vinden tussen de kunstenaars afgezien van het feit dat ze wonen op één continent. ‘Het was een interessant moment voor ons. […] Wanneer zullen we eindelijk gewoon alleen maar kunstenaar zijn? Ik ga door voor Marokkaan, Afrikaan, Arabier, moslim. Ik ben ook nog eens Berber en atheïst… En ik ben vrouw. Ik word vaak door deze kenmerken gedefinieerd, en niet door mijn bezigheden.’

Na een volgende, minstens zo frustrerende sessie, gewijd aan Writing and Translation, met een lezing van de Palestijnse dichter Mourid Barghouti en een discussie onder leiding van hoofdredacteur van Nka, Salah Hassan, zat de eerste dag er alweer op. Er was met geen woord gerept over Israël en zijn bombardement op Gaza, en er was geen spreker die kunst had getoond uit het Midden-Oosten.

Dag twee begon met een sessie die bracht wat men verwacht van een conferentie over hedendaagse kunst: een presentatie van hedendaagse kunst en recente tentoonstellingen. Zes curatoren spraken over hun projecten, vijf Europeanen en één Palestijn. Khalid Rabah, kunstenaar en directeur van de Riwaq Biennial, vertelde over de op handen zijnde derde editie van de biënnale die in 2009 gaat plaatsvinden en de renovatie zal omvatten van historische sleutelgebouwen in vijftig Palestijnse dorpen. Hij beschreef zijn werkzaamheden als ‘een bedachtzame benadering van de biënnalecultuur in een toenemend volle biënnalekalender’, daarbij in aanmerking nemend hoeveel moeite het kost om ‘met cultuur bezig te zijn onder een bezetting’.

De verschuiving van fondsen voor cultuur naar de revitalisatie van dorpen, lijkt het waard ondersteund te worden, maar ze roept ook de vraag op wat de sociale functie van dit idee is. Is er gesproken met de dorpsbewoners? En waarom je richten op erfgoed wanneer je je ook zou kunnen richten op het verzorgen van onderdak voor vluchtelingen? Rabah zal er tijdens de Biënnale van Venetië antwoord op geven, als hij in het allereerste Palestijnse paviljoen zijn Riwaq Biennial kantoor zal opzetten.

De conferentie eindigde met de sessie die beter het begin had kunnen zijn: The Politics of Space. De sessie schetste de verschuiving van de economische en culturele macht van het noorden naar het zuiden, allereerst in een intelligente, provocatieve en grappige performatieve dialezing van Shumon Basar. Basar besprak de recente museumontwikkelingen in Abu Dhabi, te beginnen met de nieuwe dependance van het Guggenheim en de vestiging van een filiaal van het Louvre, dat zijn ‘merknaam’ en het recht op het exposeren van delen van de collectie verkocht aan Verenigde Arabische Emiraten. Basar behandelde enkele dilemma’s, de politiek en ethiek achter deze projecten, en de vraag wat het betekende voor Europa’s erfgoed dat het zich verkocht aan een wispelturige economische macht. Men kan zich inderdaad inmiddels afvragen wat er zal gebeuren met de culturele relaties tussen Noord en Zuid nu rijke oliestaten flink geraakt worden door de kredietcrisis en de bouwsector zich bevindt aan de rand van ineenstorting.

De paneldiscussie die daarop volgde was veruit de levendigste en meest kritische. Moderator Jack Persekian (artistiek directeur van de Sharjah Biennial en de Al Ma’mal Foundation for Contemporary Art) maakte zijn affiliatie met de adviesraad van Guggenheim Abu Dhabi Museum bekend, wat ertoe leidde dat een verbazingwekkend hoog aantal personen uit panels en publiek eveneens bekende in deze adviesraad te zitten, waarop er direct veel geroddeld en genetwerkt werd. Christine Tohme maakte van haar spreektijd gebruik om de organisatie van de conferentie aan te vallen. Waarom zijn er altijd dezelfde oude gezichten op evenementen als dit? Inclusief zijzelf, Jack Persekian en William Wells. En waarom heeft de organisatie niet haar advies opgevolgd om jonge curatoren en kunstenaars uit te nodigen? Ze was de enige spreker die liet blijken het een dubieuze manifestatie te vinden, die niet erg stimulerend was.

De retorische vraag tenslotte bij Contemporary Art in the Middle East was of dit nu werkelijk een conferentie was of toch gewoon een netwerkgelegenheid die betaald werd door het ministerie van Cultuur onder auspiciën van World Collections Programma. De inhoud van de conferentie was te simplistisch om te doen alsof dat de reden van de bijeenkomst was. Gezien het hoge aantal senior museumvertegenwoordigers uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in het publiek, lijkt het er eerder op dat conferentie een poging was een strategische alliantie aan te leggen tussen de regering en de kunstindustrie, in naam van economische en diplomatieke relaties tussen het Verenigd Koninkrijk en het Midden-Oosten en onder het mom van kunst en cultuur. Wat niet wegneemt dat de conferentie ook gelegenheid bood een ongekend groot aantal vertegenwoordigers van de kunst uit het Midden-Oosten bijeen te zien en te spreken te krijgen, wat geen vanzelfsprekend gegeven is gezien de repressieve grenspolitiek rondom Palestina. In die zin is het ironisch dat juist Groot-Brittannië, als koloniale macht verantwoordelijk voor veel van de politieke en sociale schade in het Midden-Oosten, zich hier het land van de vrijheid toonde.

Anna Colin is criticus en curator van Gassworks in Londen

Anna Colin

Recente artikelen