metropolis m

De spectaculaire stad.
Foto’s van de toekomst

Architectuurfotografie is mooifilmerij. Neutronenbomfotografie wordt het genre ook wel genoemd. Architectuurfoto’s zijn meestal dodelijk saai, altijd vanuit de goede hoek genomen, op een zonnige dag, zonder mensen en al helemaal zonder de banale toevoegingen waarmee gebruikers de gebouwen altijd weten te verpesten, zoals bloempotten, vitrages en plastic tuinstoelen. Architectuurfoto’s spiegelen de perfecte wereld van de architect en diens opdrachtgever, maar zeggen zelden iets over de context, over hoe gebouwen gebruikt worden, hoe steden functioneren, hoe mensen leven.

De expositie De spectaculaire stad in het Nederlands Architectuurinstituut wil laten zien dat het ook anders kan. Het werk van de 29 ‘kunstfotografen’ die het NAi toont gaat echt over actuele onderwerpen in de stedenbouw, over openbare ruimte, over massacultuur, over de grensgebieden tussen stad en natuur en over ongepland gebruik van de ruimte. Fotografen als Thomas Struth, Stéphane Couturier en Frank van der Salm nemen een autonome, kritische positie in ten aanzien van het stedelijke landschap. Maar kritisch of niet, de fotografie lijkt ook hier verdacht veel op die uit de glossy’s; ze verleidt, verkoopt, ze wordt opgenomen in de beeldcultuur en de mens wordt gedegradeerd tot figurant.

Het werk van de sterfotograaf Andreas Gursky zou hiervan een voorbeeld kunnen noemen. Gursky pakt, zoals altijd, uit met enorme met de computer bewerkte foto’s die zinderen van grootstedelijk leven. Op het eerste gezicht tonen de foto’s de strakke moderne architectuur van banken en beurzen: glas, staal, beton en heldere lijnen. Maar als je beter kijkt zie je dat het Gursky gaat om het interieur van de gebouwen, waar mensen als mieren krioelen in kantoortuinen of uitgezakt staan te wachten op volgepakte metroperrons. Gursky’s foto’s zijn betekenisvol omdat ze op een ontnuchterende manier de relatie van de mens tot de megalomaan ontworpen omgeving laten zien. Maar uiteindelijk blijven het toch vooral spectaculaire beelden die machtsvertoon uitstralen, al was het maar vanwege het formaat en de superieure technische kwaliteit. Het probleem met de prachtige foto’s van Gursky is het probleem van de tentoonstelling: het werk blijft afstandelijk, intellectueel en vooral zeer esthetisch. De CEO van de multinational (waarschijnlijk de enige die zich de foto überhaupt nog kan veroorloven) zal de plaat met veel genoegen en een zuiver geweten in de lobby van zijn hoofdkantoor hangen.

Meer dan ooit draagt de fotograaf bij aan de trend van de ‘belevingsarchitectuur’ met zijn nadruk op spectaculaire gebouwen als het perfecte corporate image. Alleen de fotograaf kan de stad op zo’n manier presenteren en ensceneren dat het een geloofwaardige en nastrevenswaardige realiteit wordt. Een aantal fotografen in De spectaculaire stad lijken de consequenties van die ontwikkeling te willen blootleggen, misschien zelfs ophelderen.

Thomas Demand bijvoorbeeld, is op zoek naar een manier om de realiteit te presenteren, zonder haar puur te representeren. Hij fotografeert de stad en reconstrueert die door er maquettes van te maken. Hiervan maakt hij vervolgens vervreemdende foto’s, die meer lijken op een computermodel van iets wat nog gemaakt moet worden, dan een weergave van een al bestaande plek. Thomas Ruff is op zijn beurt helemaal niet meer bezig met representeren. Hij maakt opzettelijk gebruik van bepaalde gezichtspunten, out of focus-techniek of infraroodapparatuur om het beeld onduidelijk en suggestief te maken. Hierdoor vul je het beeld zelf in en maak je van heel gewone gebouwen architectonische hoogstandjes, of van een veilige villawijk een oorlogszone (of vice versa).

Het probleem met dergelijke foto’s is niet zozeer de kwaliteit van de fotografie. Het zijn goede, interessante, misschien een beetje te mooie foto’s. Maar – en dat is meer een verwijt aan de curator van de expositie – het werk gaat niet zozeer over de structuur van de stad als wel over de werking van fotografie zelf. Kwesties in architectuur en stedenbouw worden weliswaar aangestipt, maar vooral ingezet om onderwerpen over perceptie, media, echt-onecht, kortom de constructie van het beeld, aan de orde te stellen. De fotografen branden zich zelden aan een uitspraak over actuele stedenbouw (al was het alleen maar om niet voor ‘utopist’ versleten te worden).

Daar waar dat wel gebeurt, wordt de tentoonstelling interessant. Bas Princen zet de fotografie in om een analyse te maken van functie en gebruik. Het leidt tot beelden van de randen van het ontworpen landschap waar de onthechting met de onderliggende structuren zich in alle soberheid aandient. Princen refereert naar een plek waar kunstmatigheid eindigt en nog niet in alles is voorzien. Francisco Jodice adopteert de werkwijze van de planoloog of de stedenbouwkundige en brengt in een soort beeldatlas het gedrag van mensen in vijftig metropolen in kaart. Zijn serie toont dat stedelijke planning vaak weinig van doen heeft met het alledaagse gebruik van de stad en zelfs kan leiden tot mensen die zich terugtrekken uit de buitenwereld.

En Aglaia Konrad manipuleert door op een bijna onmerkbare manier beelden te combineren, herhalen, spiegelen, op te blazen, et cetera. Inwisselbare ingrediënten uit verschillende steden – façades, infrastructuur, bouwvolumes – komen samen in een soort beeldessay, een hyperrealiteit die een ongemakkelijk gevoel oproept over de wereld waarin we leven. De chaos van de metropool wordt verhevigd, waardoor eens te meer te zien is dat massale structuren extreem onpersoonlijk en onleefbaar zijn.

Steven van Teeseling

Recente artikelen