Do you think I’m homosexual?
In een klimaat waarin de tijd soms lijkt teruggedraaid, en het tolereren van andere opvattingen van seksualiteit ook voor sommige Nederlanders lastig blijkt, bieden kunstenaars zicht op een werkelijkheid die aan de oude labels ‘hetero’ en ‘homo’ voorbijgaat.
– Do you think I’m rich?
– Yes.
– Do you think I’m homosexual?
– No.
Dit zijn de enige gesproken woorden in Jordan Wolfsons bijna veertien minuten durende videowerk Raspberry Poser (2012). De vragen worden gesteld door een cartoonfiguurtje en worden beantwoord door een vrouw, die niet in beeld komt. Het cartoonfiguurtje is een typisch boos jongetje, gekleed in een roodgeel-gestreept T-shirt en een lange blauwe broek, dat dikwijls luidkeels staat te schreeuwen en zichzelf meerdere malen opensnijdt. Zijn ingewanden stromen naar buiten, maar net als Kenny uit de animatieserie South Park is hij niet dood te krijgen. Wanneer hij bovenstaande vragen stelt staat hij zichzelf achterovergebogen te kelen. Zijn ogen staan op de kijker gericht.
Raspberry Poser is een verleidelijke mix van handgetekende animaties, anoniem beeldmateriaal van internet en filmfragmenten, welke vergezeld gaat van een luide soundtrack van een drietal mainstream popsongs over de liefde: Sweet Dreams van Beyoncé, Mazzy Stars Fade Into You en Roy Orbisons Only the Lonely. Soms worden de songs plotseling onderbroken, wat leidt tot een oorverdovende stilte. Oneerbiedig zou je kunnen spreken van een kaleidoscopische, hallucinerende, technisch knap in elkaar gezette videoclip, waarin beelden van historische schilderijen van Caravaggio en Breughel, Japanse pornografische tekeningen en stadsgezichten van New York en Parijs voorbij trekken. Diverse visuele stimuli lijken zonder enig onderscheid of hiërarchie aan elkaar te worden geregen tot een makkelijk verteerbare, levensbevestigende, feelgood-ervaring. En ja, de eerste keer dat ik het werk zag in de Chisenhale Gallery in Londen, heb ik voluit gedanst toen Beyoncé door de speakers schalde.
Beyoncé’s hit wordt niet alleen in de originele versie, maar ook vertraagd ten gehore gebracht, waarbij de indruk ontstaat dat het nummer door een man is ingezongen. Door deze ingreep krijgt het nummer een dreigende ondertoon en komt de nadruk op de gezongen tekst te liggen: ‘You could be a sweet dream or a beautiful nightmare either way I don’t want to wake up from you…’ Tegelijkertijd bewegen animaties van met rode hartjes gevulde condooms en vrolijk rondstuiterende rode hiv-virussen zich over het scherm. Afschrikwekkend zijn de laatste niet te noemen. Elke relatie met de bijbehorende aandoening lijkt verloren te zijn gegaan en ze lijken slechts gekozen om hun uiterlijke vorm, die goed matcht met een achtergrond van dure interieurzaken, state-of-the-art-gymzalen en kinderkamers. Ze vervullen geen enkele symbolische functie, maar lijken samen met de condooms slechts de rol van aantrekkelijke dansers in een videoclip te spelen. Dit doen ze overigens met verve. In een interview met Art in America zegt Wolfson hierover het volgende: ‘There is no didactic message in the work. The message is form, and seeing through basic formal problems, putting things together, and letting whatever meaning surfaces exist.’ Wanneer hem wordt gevraagd of de nevenschikking van het hiv-virus en interieurs misschien niet te beladen is, gezien hiv’s destructieve geschiedenis, antwoordt hij: ‘Maybe. I have no idea. I haven’t really thought about this until the end of the process. There’s the virus and then there’s something that’s protecting you from the virus. Then there’s this character, the kid, who moves between hysteria and calmness, who basically murders himself and cuts himself open. I don’t know. As I was working, I started asking myself, am I the condom, and am I also the virus, and am I also the kid? And I become the punk.’
In de video struint Wolfson in de rol van een kaalgeschoren punker door Parijs. Hij kijkt wat verlegen, bijna stoned, om zich heen, babbelt vriendelijk met iemand op een bankje, speelt met een lieveheersbeestje. Het is een rol die hem eigenlijk niet lijkt te passen. Verrassenderwijs is er op een gegeven moment een shot waarin de punker op het gras ligt te droogneuken, waarbij wordt ingezoomd op zijn op en neergaande blote billen. Het deed criticus Jonathan P. Watts op het blog van frieze denken aan een queer-versie van Courbets L’Origine du Monde, maar daarvoor was het beeld naar mijn idee niet expliciet genoeg. Voor Interview Magazine vroeg Helen Marten aan Wolfson of we hier te maken hebben met gestileerde anarchie. Wolfson antwoordt: ‘From the start, it was an important scene. It was the distortion of sex and turning my body into a kind of object or sculpture and also a cliché of a certain type. And yes, stylized anarch – that is def part of it.’ Aan het einde van Raspberry Poser draait de punker zijn gezicht kortstondig naar de camera en kijkt de toeschouwer recht aan met een timide, maar onbetwistbaar verlokkelijke, glimlach.
Op de een of andere wijze werkt deze directe blik verslavend. Net zoals je sommige muziek grijs kunt draaien, wilde ik Raspberry Poser keer op keer bekijken. In Wolfsons tentoonstelling Ecce Homo/le Poseur in het SMAK in Gent heb ik de film minstens twaalf keer achter elkaar gezien en was ik geïrriteerd dat ik de zaal moest verlaten toen het museum dicht ging. Ze konden toch wel even wachten totdat die geile punker mij nog één keer lieflijk had aangekeken.
Vind ik, als homoseksueel, Wolfsons werk aantrekkelijk? Ik moet volmondig toegeven van wel. Hij beschikt in ieder geval over een dirty mind. Waar raakt het mij? In mijn hart, in mijn buik, in mijn genitaliën. Doet Wolfson aan effectbejag? Ja, ik denk het wel. Een van zijn favoriete kunstenaars is niet voor niets Jeff Koons. Voel ik mij door hem belazerd? Dat weet ik niet zo goed. In interviews vind ik zijn antwoorden in ieder geval erg ontwijkend en soms zelfs naïef.
Wanneer Katie Guggenheim van de Chisenhale Gallery bijvoorbeeld aan Wolfson vraagt welke seksualiteit hij afbeeldt is het antwoord dat hij denkt dat hij eigenlijk geen enkele seksualiteit afbeeldt. Vervolgens vraagt zij of het zijn eigen seksualiteit is die hij afbeeldt. Daarop volgt het volgende antwoord: ‘No, I mean it’s more about relaying reality and looking at the world and I’m doing my best to authentically reinterpret the world and reprocess it and then deliver it back in a kind of sculpted artwork, in a kind of form.’ Vervolgens ontspint zich het volgende gesprek:
Katie Guggenheim: So what about HIV?
Jordan Wolfson: HIV is relevant to me and to you and your neighbour. It’s relevant to everyone.
KG: I’m almost certain that I’m more likely to die of cancer than AIDS but AIDS still seems more threatening to me. Perhaps because of growing up in a post-AIDS crisis era. It’s bound up in culture more than other life threatening illnesses.
JW: Isn’t that interesting? And a very good reason to include it in an artwork?
KG: It is.
JW: Well there’s your answer. Let’s go to the next one.
KG: Can we not talk about the HIV viruses a bit more?
JW: But we just answered it. We’ve got an answer.
Wolfson komt er op een charmante manier mee weg, en Guggenheim gaat er niet verder op in. Toch blijven haar vragen over seksualiteit en hiv in het achterhoofd zitten. In de tentoonstelling in het SMAK lagen ook een zevental krabbenscharen (Untitled, 2012) op een marmeren plankje uitgestald. Op deze scharen waren expliciet homopornografische afbeeldingen geplakt. De erop afgebeelde pornoacteurs hebben hun anus naar de kijker gekeerd en kijken richting de camera. Voor Wolfson vormt de anus in dit werk een derde oog en worden de acteurs kwetsbaar en passief door de fysieke positie waar zij zich in bevinden. Als kijker ben je je vooral bewust van de twee priemende ogen van de suppoost en heb je het gevoel dat deze elk moment op je af kan stappen om te zeggen dat je nu wel lang genoeg hebt gekeken. Het is met name de kijker, die kwetsbaar wordt. In het eerder aangehaalde interview door Helen Marten noemt zij de krabbenscharen ‘glib kinds of surrealist collages [….] the imagery is obscene, blatant, but the tactile pleasure of sex has been stripped out’. Wolfsons’ summiere reactie is: ‘I’m just making all of these things. But it’s funny because people will assume that I’m gay or that I’m secretly gay [….] I’m always wrong about people’s reactions.’ De indruk kan hiermee ontstaan dat Wolfson een heteroseksuele cockteaser is.
In de begeleidende catalogus bij de tentoonstelling Ecce Homo/le Poseur geeft Linda Norden Wolfsons werk een interessante draai, wanneer zij het met dat van Ryan Trecartin vergelijkt: ‘Both Wolfson and Trecartin admire Cindy Sherman a great deal, and each owes something to the liberated appropriations and critical performances of her multiple selves, albeit with radically different manifestations. Wolfson, who’s white, Jewish, straight, and born and raised in New York and Connecticut, and Trecartin, who’s white, Christian, gay, and born and raised in Texas and Ohio, also share an interest in the idea of family – again toward radically different ends, though the desire to push past identity seems relevant here for both.’
Interessant in deze zin is de vergelijking met het werk van de Britse kunstenaar Eddie Peake. Ook hij ziet er geen been in om als heteroseksuele man homo-erotisch getinte werken te maken. Zoals ik eerder schreef in het artikel Hoe actueel is neo-camp (Metropolis M Nr 4 – 2013) toonde hij in 2012 in The Tanks in Tate Modern het werk Amidst a Sea of Flailing High Heels and Cooking Utensils, een muzikale performance met goudgeschilderde naakte lichamen en gesimuleerde seks. Door middel van gechoreografeerde acties werden de lichamen van mannelijke en vrouwelijke dansers zowel sculpturale als seksuele objecten, waarbij het publiek werd aangemoedigd om zich over te geven aan hun voyeuristische verlangens. Een andere performance, Touch, bestond uit een 30-minuten durend potje zaalvoetbal tussen twee teams van vijf mannen. Afgezien van sportschoenen en kousen waren de spelers piemelnaakt. Het vormde een schertsend commentaar op sculpturale tactiliteit en de homo-erotische connotatie van mannelijke contactsporten.
Zowel voor Wolfson als voor Peake lijkt seksuele oriëntatie er niet meer zo toe te doen. Homoseksualiteit wordt losgemaakt uit haar eigen cultuurhistorische achtergrond en identiteit en wordt, hoewel misschien vanuit een wat naïef en kortzichtig standpunt, niet geproblematiseerd of als een last gedragen. Het wordt eerder gepresenteerd als een keuze naast vele andere keuzes. Dit is hoe de wereld er volgens deze kunstenaars nu uitziet. Dat is bijzonder verademend. Misschien hebben we juist die ‘buitenstaanders’, die heteroseksuele cockteasers, nodig om de nog immer benodigde bruggen te slaan tussen hetero- en homowereld. Zowel Peake als Wolfson weten mij te verleiden. En één ding weet ik zeker. Wanneer ik toehap zullen zij mij in elk geval niet voor vieze homo uitmaken. Zij zijn allang post-homosexual.
Alexander Mayhew