metropolis m

Als speed en cocaïne de drugs van de versnelling zijn, is heroïne die van de vertraging. Zo sloom als de heroïnejunk oogt, zo boeiend is zijn droomwereld. De drug is verantwoordelijk voor tal van artistieke meesterwerken, zowel in de kunst als de muziek. Helaas is het positieve effect van heroïne een tijdelijke aangelegenheid en biedt zij geen garantie voor de toekomst. Integendeel.

‘Heroïne is de Rolls Royce onder de drugs’, merkt rockschrijver Victor Bockris op. We praten over de zelfvernietigingsdrang van de New Yorkse punk- en No Wave-scene van twintig jaar geleden. Tragische helden als Johnny Thunders, Richard Hell, Dee Dee Ramone, Jean-Michel Basquiat, Sid Vicious en James White passeren de revue. Junkies en ex-junkies, inmiddels overleden of opgebrand. Ze hebben niet beseft dat je je ook met een Rolls Royce te pletter kunt rijden. Mits gebruikt in juiste dosering, vervolgt Bockris zijn betoog, kan heroïne een probaat middel zijn om de creativiteit te stimuleren. De drug spint een cocon van sereniteit en tijdloosheid om de gebruiker. ‘Heroïne kan je helpen focussen, ze kan je in een staat van trance brengen, in een droomwereld waarin je visioenen en ideeën krijgt. Daarna heb je de energie om dagenlang op te blijven om die visioenen te verwezenlijken.’ Even stilte. ‘Met behulp van speed of cocaïne natuurlijk.’ Bockris is een connaisseur van de virtuele piramide waarin drugs, rock en kunst op elkaar inwerken. Zelf ook niet vies van narcotica schreef hij biografieën van Keith Richards, Lou Reed en William Burroughs. Jarenlang werkte hij samen met Andy Warhol, wiens Factory fungeerde als plek waar kunstenaars en beautiful losers samenkwamen en (onder meer) ongegeneerd met drugs experimenteerden.

‘Het verraderlijke van heroïne’, zegt Bockris, ‘is dat het mechanisme dat aanzet tot de creativiteitsimpuls slechts een jaar of drie, vier werkt.’ Daarna ontvouwt zich een Faustiaans drama, waarbij de drug de gebruiker reduceert tot de monomane junk die zijn laatste restje creativiteit aanwendt om dope te scoren, ontluisterend beschreven in Burroughs’ Junkie en Naked Lunch. Als voorbeeld van het duivelse pact geeft Bockris het werk van Keith Richards met de Rolling Stones, die tijdens de hyperbool van zijn heroïnegebruik tussen 1968 en 1972 de songs schreef voor de vier meest briljante albums uit het oeuvre van de Stones: Beggar’s Banquet, Let it Bleed, Sticky Fingers en Exile on Main Street. Het jaar daarop volgde Goat’s Head Soup, de laatste belangrijke Stones plaat. Een hoorbaar uitgeputte Keith zong het trage Coming Down Again, alsof het een afscheid betrof van de magie van heroïne.

De verleidelijke traagheid van heroïne sijpelt naar ons door via drie kanalen: de geesteswereld van de muzikant, zijn muziek en zijn uiterlijk. Het beeld van Keith anno 1969 geldt als het archetype van de rock-hipster, gebaseerd op het amalgaam van de delinquent, de verslaafde en de zwarte jazzmuzikant. Het prototype van de outcast die volgens Norman Mailer ‘de sociale orde van de bureaucratische staat verwerpt’. ‘Keith’ werd het summum van ‘cool’, een ongenaakbare traagheid uitstralend. Levend in een wereld waar niks je raakt, waar je niet wordt afgeleid door banale, aardse zaken. Onschendbaar. En lange tijd, zolang je goede dope gebruikten de hoeveelheid binnen de perken weet te houden, zie je er beautifully wasted uit. Zie ook Johnny Thunders, Richard Hell, Peter Perrett en Kurt Cobain.

Bockris’ analyse is interessant omdat hij zonder een moreel oordeel te vellen het belang van heroïne in de rockmuziek uitlicht. Als je het vanuit zijn invalshoek beschouwt, blijkt nog eens goed hoeveel voorname rockmusici heroïne hebben gebruikt. En, belangrijker, dat ze vaak onder invloed van heroïne (al dan niet in combinatie met andere drugs) hun meesterwerken hebben geschreven. Als het brein, het lichaam en de chemicaliën op één lijn zaten, werd bij vlagen huiveringwekkende muziek gecomponeerd, ver voorbij pop. Muziek waarin de artiest de controle over zichzelf leek te hebben verloren en van heel nabij in de afgrond staarde. Een kleine greep: Eric Claptons desperate ode aan zijn geliefde Layla, het late Beatles-werk en vroege solowerk van John Lennon, het volledige oeuvre van de Velvet Underground en Lou Reeds ijzige Berlin, alles van Iggy & The Stooges, Bowie met zijn Berlijnse trilogie, Nick Cave van From her to Eternity tot en met Tender Prey, de Ramones met hun nihilistische debuut, Kurt Cobain met de oerschreeuw van In Utero. Maar ook minder fameuze bands als Spacemen 3, The Jesus and Mary Chain, Spiritualized, Primal Scream en Royal Trux produceerden bescheiden drugsmeesterwerken waarin ze het vertragende, serene gevoel van heroïne wisten te vertalen naar geluid, met de drone, ritmeloze aangehouden tonen onder een melodie, als het ultieme heroïnegeluid.

Diacetylmorfine is een semi-synthetisch derivaat van opium. Eind negentiende eeuw werd het door het Duitse farmaceutische bedrijf Bayer als legale pijnstiller op de markt gebracht onder de merknaam ‘heroïne’. De drug ontsluit ‘opgesloten’ delen van de hersenen en verruimt zo de geest. Een kleine dosis vergroot het zelfvertrouwen en geeft de gebruiker een gevoel van empathie met zijn omgeving. Grotere doses brengen hem in een wakende droomtoestand en hebben een hallucinerend effect. De drug werkt als een stolp, die de gebruiker emotioneel afschermt van/beschermt tegen zijn omgeving en hem naar een andere tijdruimtematrix transporteert, de atmosfeer van de traagheid. ‘We ‘ll float in space and drift in time’, zong Spiritualized. Primal Scream vatte het gevoel samen met: ‘I ‘m drifting in a space free of time/I found the higher states of grace/In my mind’.

De werking van opiaten is nauw verbonden met snelheid, of beter: het gebrek daaraan. Cocteau schreef: ‘Opium is de enige plantaardige substantie die de staat van vegetatie aan ons kan overbrengen. Dankzij opium krijgen we een idee van die andere snelheid van planten.’ Baudelaire beschreef hoe er geen seconden en minuten meer bestonden, hoe de ‘tijd onttroond’ werd. In zijn negentiende-eeuwse analyse roemde De Quincey opium, omdat het een ontsnapping bood aan de ‘eeuwige haast’ en de ‘kolossale snelheid van de vooruitgang’. In een samenleving waar tijd en ruimte schaars zijn, schept opium nieuwe dimensies. Opiumgebruik verschafte De Quincey bovendien de mogelijkheid diep verborgen herinneringen op te roepen.

‘De multi-dimensionele aard van je ervaring wordt een-dimensionaal’, zegt de industrial- rockmuzikant Paul, die sporadisch heroïne gebruikt. ‘Het lijkt alsof het gemakkelijker is keuzes te maken. Ik merkte ook dat het geen invloed heeft op mijn shit-detector, in de zin dat heroïne me niet minder kritisch maakt, terwijl ik evenmin de emotionele kant van mijn werk loslaat. Nadeel is dat ik niet de neiging heb op te staan en dingen op te schrijven. Het is genoeg om daar te zitten en mijn gedachten te strelen.’ Met haar traagheid en sereniteit is heroïne de ultieme rockdrug. Ze verschaft een geestelijk matras voor de extase van een uitzinnig publiek, verjaagt de verveling, het eindeloze reizen en wachten. De stolp die heroïne om de gebruiker optrekt garandeert de noodzakelijke privacy. Heroïne is een (tijdelijk) remedie tegen de depressies die inherent lijken aan het bestaan van een rockster. Daarnaast is ze de ideale drug voor optredens, omdat ze zelfvertrouwen geeft en ontspant, zonder dat spierwerking en coördinatie worden aangetast.

Maar, zoals Lou Reed al in 1965 in Heroin – een kille ontleding van de laatste fix – zong: ‘I ‘m closing in on death’. Heroïne is de dood. Na het baarmoederachtige geluksgevoel van de eerste jaren, is er geen weg terug. Mefisto neemt je grinnikend bij de hand. ‘Na vier, vijf jaar wacht het inferno, geloof je werkelijk dat je in de hel bent’, zegt de muzikant John. ‘Je hebt nog maar een wens: dope. Al het andere is triviaal, stompzinnig. Je wordt heel blasé ten aanzien van het leven, ten aanzien van alles. Je verliest je passie om te leven, om te scheppen, je passie voor seks. Voor mij was de hamvraag of ik in de band moest blijven en zelfmoord overwegen, of mezelf moest motiveren om mijn dagelijkse dosis heroïne te scoren. Ik raakte weer in een diepe depressie. Het is een afschuwelijke gewaarwording als je merkt dat je geheel van die fucking dope afhankelijk bent. Ik ging lithium gebruiken en verloor al mijn creativiteit.’

Post-verslavingsmuziek blijkt in artistiek opzicht vrijwel altijd teleurstellend, een lofzang op huiselijk geluk of een halfzachte poging de weer opgesloten intensiteit nogmaals te bevrijden. Er grijnst een leegte: de wetenschap dat je na vier gelukkige jaren óf een willoze, pathetische burroughsiaanse junk wordt, óf afgekickt en wel gladde popmuziek à la Eric Clapton zal maken. Wellicht is Trainspotting, het verfilmde boek van de Schotse schrijver Irvin Welsh, de beste illustratie voor de teloorgang van heroïne als de Rolls Royce onder de drugs. Heroïne werd een doodlopende weg, rock een platgetreden pad. De specifieke traagheid van de drug ging in de jaren negentig volledig uit de pas lopen met de technologische en culturele ontwikkelingen. Heroïne spoorde niet met cyberspace, met de geatomiseerde wereld van digitale muziek en het internet. Junks werden losers, zelfs niet langer beautiful. ‘Heroin is so passé’, zongen de Dandy Warhols vrolijk. Renton, de hoofdpersoon van Trainspotting, verruilt de naargeestige drugsscene van Edinburg voor het hedonisme van de Londense clubs. De poster van een uitgemergelde Iggy Pop ten tijde van Raw Power verdwijnt van de muur, Underworld wordt de nieuwe sound.

Renton vervangt de opiate traagheid van heroïne door de synthetische energie van xtc. Nog steeds zwevend in een andere tijdruimtematrix, natuurlijk. Maar niet meer als plant.

Fred de Vries

Recente artikelen