
Het kunstsubsidiesysteem: oude oplopende en niet opgeloste spanningen (also in English)
Door het verlies van hun meerjarige subsidies worden opvallend veel kleine instellingen in hun voortbestaan bedreigd. Falke Pisano en Jack Segbars zien dit als het symptoom van een systeem onder druk, dat gebukt gaat onder tegenstrijdig beleid en andere constructiefouten. In een analyse richten ze zich niet op het gehele, complexe stelsel van subsidiëring, maar beperken ze zich tot de relatie tussen de kunstinstellingen en de fondsen die verantwoordelijk zijn voor de verdeling van de subsidies. De auteurs hebben hiervoor met een groot aantal mensen uit het veld gesproken, onder wie directeuren van instellingen die hun subsidie geheel of gedeeltelijk verliezen als Maria Hlavajova van BAK, Lara Khaldi van De Appel en Maziar Afrassiabi van Rib, belangenbehartigers van De Zaak Nu en de Kunstenbond en Eelco van der Lingen, de directeur van het Mondriaan Fonds.[1] GO TO ENGLISH TRANSLATION
Deze tekst is bedoeld om de huidige staat van het Nederlandse kunstenveld in relatie tot politiek en bestuur toe te lichten. We richten ons hierbij specifiek op de positie van de kleinere en middelgrote instellingen voor hedendaagse beeldende kunst, kunstenaarsinitiatieven en kunstinstellingen in het geheel. Hoe is de plek van deze laag in het kunstenveld gewaarborgd, en wat is de betekenis ervan in een veranderend politiek landschap? De directe aanleiding voor dit verkennend onderzoek is de impact van de laatste subsidierondes op de instellingen voor hedendaagse beeldende kunst in Nederland. Door deze subsidieronde dreigen namelijk opvallend veel van deze niet-museale kunstinstellingen te verdwijnen, wat vragen oproept over de duurzaamheid van deze kleinschalige, dicht op de kunstenaarsgemeenschap opererende laag binnen de kunstsector. Houdt het cyclische subsidiesysteem wel voldoende rekening met hun structurele belang binnen het geheel?
We buigen ons hier dus niet over de vraag wie wel of niet opgenomen zou moeten worden, maar kijken naar de structurele aard van het subsidiestelsel. Wat zijn de ideeën achter de beleidsstructuur? Hoe komt die tot stand in bestuurlijke uitvoering, en in hoeverre is het veld zelf in staat invloed uit te oefenen op die vormgeving? De instellingen waarover het gaat kennen een minder objectgerichte en een meer onderzoeksmatige kunstpraktijk. De vorm van praktijk impliceert hierbij vaak ook een andere productiewijze en economie.
Het idee van de kunstpraktijk als duurzame, immateriële waarde – in feite de definitie van hedendaagse kunst – waarvoor zorgplicht bestaat, staat nog steeds op gespannen voet met de liberale idee van kunst, die de kunstwereld beschouwt als onderdeel van een competitieve markt met het kunstobject als zijn belangrijkste handelswaar. Daarbij heeft die artistieke praktijk ook andere vormen van output ontwikkeld: documentatie, boeken en meer vormen van kennisproductie en archivering die een andere vorm en duur van zorgplicht vereisen. De laatste subsidieronde laat zien hoe overheden weinig zorgplicht koesteren voor deze taken en materialen.
Bij de overheid ligt tegelijkertijd de taak om toe te zien op de instroom en vernieuwing binnen het kunstenveld. Zij doet dat aan de hand van een mix van criteria en ideeën over hoe die rotatie eruit dient te zien. Hoe deze belangen tegen elkaar worden afgewogen en vormgegeven, is dus van cruciaal belang voor de infrastructuur, opbouw en duurzaamheid van het veld. Een aspect dat hierbij niet vergeten mag worden, is dat deze infrastructuur ook de werkgelegenheid van kunstenaars omvat.
Tegelijkertijd zien we echter hoe diezelfde overheid processen van professionalisering, regulering en institutionalisering van de instellingen bevordert, waarmee nieuwe uitsluitingsdynamieken ontstaan op basis van economische en financiële normering. Kleine instellingen krijgen de keuze om te groeien of te verdwijnen. Ze moeten plaatsmaken voor een nieuwe generatie instellingen die bereid zijn de door diezelfde overheid geformuleerde beleidseisen te volgen. Er is weinig oog voor de eigen dynamiek van het veld, de specifieke richtingen die van binnenuit worden ontwikkeld en die afwijken van de door de overheid opgelegde normering en economie en het belang van het behoud van de opgebouwde kennis en expertise.
De laatste landelijke subsidietoekenningen en stedelijke kunstenplannen lijken een belangrijk punt te markeren in de spanningen die al langer bestaan omtrent de publieke financiering van kunst. Kan de huidige infrastructuur nog inspringen op de vormen die vanuit het kunstenveld worden aangedragen, en is ze nog voldoende toegankelijk? Creëert zij niet een scheiding tussen professioneel gereguleerde werkenden en een bredere, precaire (als onprofessioneel gemarkeerde) groep daarbuiten?
De vraag is ook of deze relatie tussen overheid en kunstenveld deze voldoende weerbaar maakt voor de lange termijn. Hier speelt uiteraard ook de huidige politieke situatie een rol die een positieve bekommernis over de staat van de kunst onwaarschijnlijk maakt.[2]
Thema's
Zaaglijn
Opvallend is het grote aantal initiatieven en instellingen dat bij de verschillende regelingen onder de zogenaamde zaaglijn is geraakt. Sommige instellingen, zoals Nieuw Dakota (Mondriaan Fonds en AFK) en Rib (Mondriaan Fonds en het Rotterdamse Kunstenplan), zijn zelfs binnen meerdere regelingen positief beoordeeld, maar alsnog buiten het budget gevallen. Vooral bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK) vallen veel langdurig ondersteunde instellingen onder de zaaglijn, zoals P/////AKT, Beautiful Distress, If I Can’t Dance, I Don’t Want To Be Your Revolution, Kunstverein en De Appel. Ondanks een positieve beoordeling dreigen ze (een deel van) hun financiering te verliezen. (*zie update: deze tekst is geschreven voordat de uitslag van bezwaarprocedures bekendgemaakt was)
De financieringsproblematiek lijkt hierdoor in eerste instantie een kwestie van onvoldoende budget te zijn, maar er speelt meer. De invoering van de Fair Pay-richtlijn, het functie- en loongebouw voor instellingen van hedendaagse beeldende kunst en de uitfasering van schijnzelfstandigheid voor institutionele werkers– bedoeld om werkenden in de culturele sector beter te betalen – hebben ervoor gezorgd dat instellingen die toegang tot meerjarensubsidies willen behouden, aanvragen met grotere budgetten moeten indienen. Het geheel aan regelingen stimuleert in het algemeen groei, rationalisering en professionalisering, en kijkt minder naar andere noden en behoeftes.
Structurele precariteit-beoordelingssystematiek
Uit de gesprekken binnen het veld blijkt een duidelijke onvrede over het gebrek aan ruimte binnen de subsidiekaders voor de specifieke behoeften van instellingen. Instellingen worden vaak gedwongen tot groei of moeten voldoen aan prestatie-eisen die niet stroken met hun eigen ambities. Veelvuldig genoemde kritiekpunten zijn:
1) de onvoldoende middelen van het totale budget voor de ondersteuning van beeldende kunst (instellingen),
2) de strikt formatieve eisen
3) het gebrek aan dialoog over de vorm van regelingen, eisen en kaders.
De onzekerheid en het werken onder precaire omstandigheden is een van de meest gehoorde kritiekpunten.
Een belangrijke klacht betreft de structurele precariteit die het vierjaarlijkse beoordelingssysteem oplevert. Elke ronde is een alles-of-niets-spel van winnaars en verliezers, waarbij het onvermijdelijk is dat energie en resources worden uitgeput. Jarenlang opgebouwde praktijken, platformen en hun archieven kunnen plotseling verdwijnen. Terwijl positief beoordeelde initiatieven jarenlang vooruit kunnen, staan afgewezen initiatieven meteen aan de rand van de afgrond en is hun voortbestaan bedreigd, zoals nu gebeurt bij kunstplatform BAK of muziektheatergezelschap Orkater.
Hoewel ontwikkeling- en instroomregelingen als essentiële onderdelen van de financiering van het ecosysteem van kunstinstellingen worden neergezet, hebben monitorgesprekken, afbouw- en uitstroomregelingen of frictiegelden – als ze al onderdeel van de subsidiepraktijk zijn – een heel andere status. Ze vinden grotendeels achter gesloten deuren plaats en worden niet openbaar gemaakt. Dit heeft grote invloed op de manier waarop het veld omgaat met, en waarde geeft aan, mogelijke sluiting of krimp van instellingen. Hierdoor is het geen structureel onderdeel van het denken over duurzaamheid in de financiering van kunstinstellingen.
Elke aanvraagperiode kent specifieke accenten, zoals methodologische criteria die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van de instelling (eis tot cofinanciering, ondernemerschap en publieksbereik bijvoorbeeld) – een trend die al onder voormalig PvdA-Staatssecretaris Rick van der Ploeg werd ingezet – of meer directe politiek-culturele doelstellingen, die de actuele politieke en ideologische wensen weerspiegelen (zoals inclusie en het element van lokale inbedding, die zwaar wogen in de laatste rondes). Van aanvragers wordt geëist aan deze criteria te voldoen en deze in hun aanvraag te verantwoorden. Instellingen worden hierdoor gedwongen zich aan te passen aan de nieuwe richtlijnen, hun programma anders in te richten of te verwoorden, vaak met een onzekere uitkomst.
Daartegenover stelt het Mondriaan Fonds, bij monde van directeur-bestuurder Eelco van der Lingen, dat het fonds binnen het beleidskader van OCW de wensen in het veld probeert te mediëren en te stroomlijnen. Het is daarvoor in overleg met OCW en met De Zaak Nu. Het was De Zaak Nu die namens haar leden juist pleitte om de Kunstpodia-regeling gelijk te trekken met de bis-periode. Iets wat De Zaak Nu in een reactie overigens nuanceert: ze heeft gevraagd de aanvraagformats tussen rijk, provincie en gemeente meer gelijk te trekken, wat tot nog toe niet is gebeurd. Bovendien maakt het Mondriaan Fonds het beleid zelf, stelt De Zaak Nu, waar alleen achteraf op kan worden gereageerd. Ze vindt niet dat ze er enige invloed op heeft.
Het toenemende belang van de per subsidieronde aangepaste criteria en de nadruk op concrete plannen voor de komende periode, ten opzichte van hun bewezen artistieke kwaliteit, maakt dat het accent in de beoordeling verschuift. De nadruk ligt minder op door het veld geformuleerde ideeën van wat artistieke kwaliteit inhoudt en meer op de projecties van intenties die namens de fondsen door de commissies beoordeeld worden. Zoals: wat gaat de instelling doen en wat is het geformuleerde maatschappelijk belang? Dit heeft invloed op het samenstel van de soort instellingen die gehonoreerd worden en het toont een verregaande invloed en controle van de bestuurlijke politiek bij het stellen van kaders. Nieuwkomers in het systeem moeten binnen vijf jaar aan de gestelde zakelijke standaard voldoen, maar hoewel zij nu positief gehonoreerd worden, staan ze voor dezelfde risico’s: het zwaartepunt in de beoordeling kan over twee of vier jaar ergens anders liggen.
Daarnaast ontstaat extra druk doordat instellingen bij meerdere subsidiestromen moeten aanvragen om hun financiering rond te krijgen. De instellingen voor hedendaagse beeldende kunst doen aanspraak op zowel gemeentelijke als landelijke (en soms provinciale) regelingen, die elk hun eigen structuur en accenten kennen. Hierdoor moet elke aanvraag steeds worden herschreven voor het betreffende loket. Wanneer een instelling wil aanvragen voor de BIS, wordt de aanvraag nog complexer en veeleisender. Deze druk geldt zowel voor grotere als kleinere presentatie-instellingen.
Deze precariteit wordt verergerd door de onderlinge afhankelijkheid van deze geldstromen. Zo geldt bij het Mondriaan Fonds een verplichte cofinanciering van 30% bij de regeling Kunstpodium Breed, waaronder De Appel valt (deze was tot 2025 50%). De gedeeltelijke toekenning die De Appel heeft gekregen van het stedelijke kunstenplan van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst (AFK) van één-vijfde van het aangevraagde bedrag, doordat de instelling op de zaaglijn viel, zet hierdoor ook hun toekenning van het Mondriaan Fonds onder druk. Het dwingt de instelling ijlings op zoek te gaan naar andere financiering om de programmering en het voortbestaan veilig te stellen, aldus directeur Lara Khaldi. Dit legt grote druk op de werktijdverdeling van het team, terwijl De Appel wel rekening moet houden met de prestatieafspraken die met Mondriaan gemaakt zijn op basis van het hele aangevraagde budget.
Al zoekt het fonds mee naar oplossingen voor de lopende periode, het is de vraag welke invloed dit heeft op de haalbaarheid van een volgende aanvraag in dezelfde categorie en wat de consequenties zijn voor de continuïteit van de instelling. Hoewel de landelijke fondsen en grote steden hun aanvraagprocedures tot op zekere hoogte op elkaar afstemmen, bestaat er geen coördinatie of monitoring over de synergetische effecten die kunnen optreden en de reparatie van negatieve effecten is vaak afhankelijk van de gemeentelijke politiek.
De opschaling van de Kunstpodia Breed regeling van het Mondriaan Fonds creëert weliswaar een tussenlaag met een betere vergoeding, maar legt ook meer prestatiedruk op het gebied van bezoekersaantallen, eigen inkomsten en programmeringseisen. Er worden HR-regelingen verwacht en een kostbaar accountancyprotocol. Instellingen die deze schaalvergroting aangaan, moeten vaker opschalen in huisvesting en personeel, met opnieuw slechts een zekerheid van vier jaar dekking.
Na voor 2021 Basis (110.000 per jaar voor twee jaar) en voor 2023 Pro (175.000 per jaar voor drie jaar) te hebben ontvangen, heeft VHDG in Leeuwarden voor 2025-28 binnen de Breed regeling aangevraagd (450.000 per jaar voor vier jaar) omdat zij de enige waren in het Noorden die de stap konden maken en ze hiermee de competitie met collega instellingen voor de Basisregeling konden vermijden.
De toekenning betekent dat een verdubbeling van het team nodig is en een nieuwe locatie gevonden moet worden. Op het moment dat we Koen Bartijn spreken staan er 4 of 5 vacatures open en is VHDG in onderhandeling met een private marktpartij, omdat de gemeente geen geschikt pand kon aanbieden, met verhoogde precariteit voor de langere toekomst tot gevolg. Het is dus onzeker of de financiële verplichtingen en relaties met werknemers die zijn aangegaan kunnen worden voortgezet na afloop van de komende vier jaar.
Het idee van de kunstpraktijk als duurzame, immateriële waarde – in feite de definitie van hedendaagse kunst – waarvoor zorgplicht bestaat, staat nog steeds op gespannen voet met de liberale idee van kunst, die de kunstwereld beschouwt als onderdeel van een competitieve markt met het kunstobject als zijn belangrijkste handelswaar
Klein blijven is daarnaast ook geen optie meer binnen dit subsidiesysteem. De Kunstpodium Start-regeling is slechts drie keer aan te vragen, waarna instellingen geacht worden door te stromen om voor subsidie in aanmerking te komen. Voor initiatieven Marwan en Manifold, die bewust klein willen blijven – uit artistieke overwegingen, betekent dit dat ze geen aanvragen meer kunnen indienen en uit het beeld van instellingen voor hedendaagse beeldende kunst verdwijnen. Zo dreigt dus ook elke paar jaar nieuw verworven cultureel kapitaal verloren te gaan en wordt het artistieke belang van hun inbreng genegeerd.
Eelco van de Lingen bestrijdt deze visie van het veld. Vanuit het veld zelf werd opgeroepen tot budgetten waarmee iedereen – ook bij kleine organisaties – naar behoren betaald kon worden. Kunstpodium Basis voorziet daarin. Tegelijkertijd was er de zorg dat nieuwe grassroots organisaties geen toegang meer zouden krijgen tot het systeem en dat daardoor vernieuwing zou stagneren. Kunstpodium Start is er om nieuwe spelers – vandaar de naam – een kans te bieden en een stem te geven. De vereisten met betrekking tot Fair Practice zijn lager voor deze categorie. Dat mag natuurlijk niet leiden tot een lagere norm voor fair practice en daarom is deze optie beperkt tot vijf jaar.
De invoering van de Fair Practice Code
Een belangrijk element dat bijdraagt aan de samenkomende effecten van de rationalisering van de sector en tegelijkertijd een voorbeeld van hoe het veld het beleid kan beïnvloeden, is de Fair Practice Code. Alle instellingen die voor landelijke of gemeentelijke subsidie in aanmerking willen komen moeten drie codes toepassen. Het meest zichtbare onderdeel van de Fair Practice Code is Fair Pay dat in de kunstenaarshonoraria richtlijn en het functie- en loongebouw voor instellingen voor hedendaagse beeldende kunst verankerd is.[3] Deze verbetering en reparatie aan de organisatie kant was en is hoognodig, onder andere omdat vele initiatieven en instellingen roofbouw op zichzelf hebben gepleegd om na de bezuinigingen in 2011/12 de programmering en het veld in stand te houden.
Hoewel Fair Pay ervoor gezorgd heeft dat een deel van de culturele werkers beter betaald wordt, laat het als instrument voor de positieverbetering van de kunstenaar te wensen over omdat de rol van de subsidieverstrekker in het creëren van randvoorwaarden niet duidelijk vernoemd wordt, en die verantwoordelijkheid moeizaam of niet opgenomen wordt.
De instelling van Fair Pay vereist grotere budgetten bij gelijkblijvend volume van culturele output. Het gevecht ervoor, vanuit het veld, was eigenlijk bedoeld als hefboom om die verruiming te organiseren.
De praktijk laat echter een ander beeld zien. Na jaren incidentele compensatie van Fair Pay via het Mondriaan Fonds en OCW, zijn eindelijk extra middelen beschikbaar gesteld aan het Mondriaan Fonds binnen de instellingssubsidie. Gemeenten worden echter wel gestimuleerd om Fair Pay mogelijk te maken binnen hun budgettering, maar zijn er niet toe verplicht. Daarnaast staat hen forse bezuinigingen te wachten, in 2026 dat hierdoor ook wel het ravijnjaar wordt genoemd, terwijl veranderingen in het landelijke subsidiebeleid leidt tot een hoger aantal stedelijke aanvragen. Verschillende gemeentelijke adviescommissies geven in hun beoordelingsrapport aan dat ze de geambieerde kwantitatieve groei van de instellingen zorgelijk vinden.[4]
De (geforceerde) groeiambitie en daarmee samenhangende rationalisering, waarbij instellingen niet minder maar meer afhankelijk worden van subsidies, leidt in feite tot een vermindering van het aantal mensen dat betaald kan deelnemen, en het betekent een toenemende ongelijkheid tussen instellingen die zich binnen het systeem weten te handhaven en initiatieven die om verschillende redenen hun budget niet rond krijgen.
Met gevolg dat de zaaglijn, een begrip dat eerder is ingezet als instrument door het AFK, om duidelijk te maken aan de gemeente Amsterdam dat er meer middelen nodig waren om alle positief beoordeelde instellingen te ondersteunen, wordt gedepolitiseerd en richt zich nu als een boomerang tegen de kunsten.[5] Het is een schouderklop die vooral competitie stimuleert: de volgende keer nog beter voldoen aan de gestelde kaders. De bestuurlijke politiek is uitermate goed in staat de instrumenten voor de eigen politiek om te vormen.
Economische normering en uitstoting
Met het verregaande reguleren van de zakelijke kant van instellingen worden alternatieve organisatievormen en geldstromen buitengesloten, iets waar zowel Jeanne van Heeswijk, beeldend kunstenaar en betrokken bij BAK als onderzoeker Nathalie Hartjes, momenteel interim-directeur Nieuw Dakota, tegenaan lopen.
Deze zijn binnen de normering onherkenbaar en zijn niet in te passen in de budgetteringsmodellen die een gezonde financieringsmix en bepaalde relaties tussen neven- en hoofdactiviteiten eisen, soms competitie met ‘markt’ partijen uitsluiten en uitgaan van gewenste verhoudingen tussen overhead en programmakosten.
Alternatieve vormen van inkomstenvoorziening en samenwerking worden vaak niet (h)erkend als gezonde bedrijfsvoering en als ‘kunst’ gecategoriseerd en als a-politiek weggezet. Dit zorgt ervoor dat deze vormen van organisatie van productie en distributie niet serieus worden genomen, er zelfs een onterecht klassenverschil ontstaat tussen zij die worden gezien als fair en professioneel vs zij die doorgaan als unfair en onprofessioneel.
Achtergrond ideologische infrastructuur
In onze gesprekken kwam herhaaldelijk naar voren dat, in een context waar kunstproductie zo afhankelijk is van subsidies (en dus van politiek), een gearticuleerde visie en een diepgravende en voortdurende uitwisseling over de rol van kunst (productie) ontbreekt. Er is geen politiek idee over wat culturele productie in Nederland inhoudt of wat de plek van cultuur in het huidige politieke klimaat is.
Directeuren van o.a. de Appel, BAK, Casco en Rib benadrukken hoe belangrijk het is dat deze ideologische discussie plaats gaat vinden omdat daarmee ook expliciet wordt gemaakt wat er op het spel staat.
Want ondanks de ideologische nadruk op zelfredzaam ondernemerschap is dit segment van het kunstenveld structureel afhankelijk van de politiek. Binnen het idee van zorgdragen voor het culturele veld bestaat er dan ook een structurele afhankelijkheidsrelatie. De methodiek van beoordelen en infrastructurele inrichting hier besproken, toont deze voorspraak van de politiek aan.
Dit plaatst de Thorbeckiaanse afstand die de staat sinds eind negentiende eeuw in acht neemt ten aanzien van de kunst voor een dilemma en brengt deze politiek op spanning: de vormgeving van de infrastructuur is immers direct een kwestie van politieke en ideologische vormgeving. Hoe die infrastructuur wordt vormgegeven, is essentieel een politieke kwestie, zoals ook Anne Breure van Kunsten ‘92 zegt.
De zorg voor de infrastructuur balanceert tussen het liberale marktidee en de zorgplicht van de staat, waarbij het liberale idee steeds meer terrein wint. Dit is zichtbaar in de veranderende beleidslijnen van de subsidieverstrekkers, die steeds meer over arbeidsloonvergoeding voor kunstenaars spreken en steeds vaker gebaseerd zijn op calculaties van begrotingen op projectbasis (de kunstenaar als zzp’er bij de overheid). Dit ligt in lijn met de afbouw van de eerdere BKR (1956-1987) en WWIK-regelingen (2005-2012), die kunstenaars van een inkomen voorzagen en die vanuit Sociale Zaken werden geregeld.
In feite betekent dit een steeds grotere rol voor de gemeenten en cultuurfondsen als verdelers van de middelen naar instellingen en individuele kunstenaars. Grosso modo betekent een verminderde en getrechterde toegang tot instellingen en middelen ook dat de positie van de kunstenaar (individueel en als groep) verslechtert.
De beweging van aanlijning tot de liberale economische orde is ook terug te zien in de push naar professionalisering en groei. De bureaucratische normering wordt leidend in het vormgeven van het veld, mogelijkheden tot aanpassing en aanvechting uit het veld worden juridisch en formeel afgetimmerd.
Naast het waarborgen van diversiteit in de kunst moet de subsidieverstrekker ruimte bieden aan de verschillende ideeën over kunstproductie, zonder de rol van opvoeder of vertegenwoordiger op zich te nemen.
De afnemende structurele en duurzame zorg voor de kleinere schaal is zorgwekkend, omdat hiermee het element van de not-for-profit sector in de politieke discussie als kritische pendant van het marktdenken wordt weggeveegd. Deze initiatieven en instellingen zijn vaak opgericht als antwoord op de conventionele economische productie, zijn niet opgericht voor groei en zoeken in de kern naar waarde in een andere en toegankelijke vorm en organisatie van arbeid en leven.
Het laat ook zien dat kunst als dialogische gesprekspartner over de infrastructurele inrichting onvoldoende serieus wordt genomen. Wat zijn de consequenties wanneer het artistieke veld meer gevolgd wordt in de inrichting? Welke rol moet de bestuurlijke politiek daarbij innemen? Wat zijn de verhoudingen tussen bestuur en kunstenveld en publiek(en), en welke taal zou kunnen worden gebruikt om die relaties vorm te geven?
Het is opmerkelijk dat instituten als Casco, BAK en De Appel, die een meer ecosystemische benadering hanteren, speelbal zijn van hetzelfde precariteitsregime, zonder waarborgen voor hun voortbestaan en archieven. Dit laat zien dat er nog steeds geen kader is om de uitkomsten van de hedendaagse kunst op dit niet-museale niveau als structureel te erkennen en te ondersteunen. Het roept ook de vraag op of hier niet een groter potentieel ligt – dat nu verloren gaat – wanneer we spreken over de weerbare kwaliteit van de Nederlandse kunst.
Naast het waarborgen van diversiteit in de kunst moet de subsidieverstrekker ruimte bieden aan de verschillende ideeën over kunstproductie, zonder de rol van opvoeder of vertegenwoordiger op zich te nemen. Juist in deze tijd van politieke popularisering en verrechtsing, die de kunstsector waarschijnlijk nog veel ongunstiger zal beïnvloeden, is een open dialoog essentieel. De roep om meer middelen moet politiek worden begrepen als een oproep tot een fundamentele verandering in visie. Hier worden de andere principes van de Fair Practice Code cruciaal: het Fair Share en Fair Chain-principe, waarin ketenverantwoordelijkheid centraal staat. Dit betekent dat niet alleen de culturele sector zelf, maar ook het bestuur en uiteindelijk de landelijke politiek – als voorwaardebepalende coauteurs – verantwoordelijkheid dragen voor een eerlijke, duurzame infrastructuur. Dit is het snijpunt waar politieke economie en artistieke invulling van economische transacties samenkomen.
Op weg naar een nieuw cultuurstelsel in 2029 is het dan ook cruciaal dat het gesprek over de infrastructurele inrichting van het kunstenveld wordt verheven tot een bredere publieke discussie, waarin culturele werkers serieus worden genomen en actief kunnen bijdragen. Daarvoor is het nodig dat culturele werkers kennis, vaardigheden en visies blijven ontwikkelen om het gesprek gezamenlijk en geïnformeerd aan te kunnen gaan, en is zeker zo belangrijk dat huidige modellen van inspraak kritisch onder de loep worden genomen.
DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NUMMER 6 – 2024/25 REGENERATIE
*UPDATE BIJ ONLINE PUBLICATIE: Er zijn verschillende ontwikkelingen geweest bij de verschillende instellingen en subsidieverstrekkende kanalen die hier vermeld moeten worden. Ten tijde van het schrijven heeft de Amsterdamse college van wethouders voor enkele instellingen, waaronder De Appel, een incidentele reparatie aangekondigd van 3.5 miljoen euro voor 7 instellingen die positief beoordeeld waren maar onder de zaaglijn vielen. Deze is echter pas in november bekrachtigd en kon niet worden meegenomen in de tekst. Het hield in dat De Appel tot die tijd de geplande programmering, contracten en personeelstoezeggingen op halt moest zetten. De verschillende andere instellingen zijn niet toegekend en beraden zich nu over hun toekomst.
In Rotterdam heeft de gemeenteraad in een dramatische raadsvergadering wethouder Kasmi opgedragen alsnog instellingen die onder de zaaglijn vielen subsidie toe te kennen. Hier speelde mee dat de instelling van een nieuwe beoordelingssystematiek door Kasmi op veel kritiek kon rekenen, mede doordat de gemeenteraad niet betrokken was bij het afschaffen van de vorige regeling. In Utrecht is er door de gemeente geen reparatie aangekondigd en is het kunstenplan ongewijzigd aangenomen. BAK is in afwachting van het bezwaar dat zij hebben gemaakt tegen de afwijzing aanvraag Utrecht, en is bezig met het ontwikkelen van een nieuw programma in andere vorm. Al met al bevestigen deze incidentele en ad hoc beleidsbeslissingen die de zwakte van het geheel van het subsidiestelsel aantonen, precies aan waar we op wijzen in onze tekst.
Naschrift: Het subsidiestelsel is een uiterst complex systeem waarbij de rollen van het ministerie van OCW en de direct daaronder adviserende Raad voor Cultuur leidend zijn: zij zetten de grote lijnen uit voor de inrichting van het cultuurstelsel. OCW draagt direct zorg voor de BIS instellingen en via de zes rijkscultuurfondsen die hun beleidskaders van OCW ontvangen (waaronder het Mondriaan Fonds voor beeldende kunst en erfgoed) en de gemeenten wordt het veld verder gefinancierd en gestructureerd.
De Raad voor Cultuur (namens OCW), de rijkscultuurfondsen en de gemeenten stellen de kaders op voor de aanvragen en dragen de verantwoordelijkheid voor de beoordeling.
We proberen in deze tekst bepaalde ontwikkelingen te duiden op basis van onze eigen ervaringen in het veld, gesprekken, en beleid- en adviesdocumenten. Door gebrek aan overzicht en consistente data voor de Beeldende Kunstsector (die steeds met andere disciplines in een categorie wordt ingedeeld) is het echter moeilijk om een gedegen analyse te maken en een coherent beeld te krijgen van de huidige staat van het bestel en zijn effecten. Deze fragmentatie, die ook voor een politiek problematische fragmentatie van verantwoordelijkheden zorgt, maakt het ook voor fondsen zelf moeilijk om zicht te krijgen op de effecten van hun regelingen in het grotere geheel.
Noten
1 Gesprekspartners: directeuren van instellingen die hun subsidie (deels) verliezen Maria Hlavajova van BAK basis voor actuele kunst, Lara Khaldi van De Appel, Nathalie Hartjes van Nieuw Dakota en Maziar Afrassiabi van Rib; directeuren die wel subsidie kregen toegekend: Aline Hernández en Marianna Takou van Casco Art Institute: Working for the Commons en Koen Bartijn van VHDG. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties als Astrid Schumacher en Angelique Spaninks, respectievelijk secretaris en voorzitter van De Zaak Nu, Anne Breure, voormalig voorzitter van Kunsten 92, Alina Lupu, bestuurslid van Platform BK en Peter van den Bunder van de Kunstenbond. Directeur Mondriaan Fonds Eelco van der Lingen.
2 De Zaak Nu en Kunsten ’92 respectievelijk de hedendaagse beeldende kunst en culturele en creatieve sector waarschuwen voor de gevolgen van de huidige en aanstaande politieke maatregelen: door de mogelijke btw-verhoging, verminderd geld voor de gemeentes en de hoge oplopende korting op OCW staat de sector voor aanzienlijke bezuinigingen. Hoewel vooralsnog eerst bezuinigingen en reorganisaties voor het onderwijs in de planning staan, komen ongetwijfeld ook de kunst en cultuur aan bod, indien de huidige coalitie weet te overleven.
Zie: https://www.dezaaknu.nl/activiteiten#8455-reactie-de-zaak-nu-op-advies-van-de-raad-voor-cultuur-advies-culturele-basisinfrastructuur-2025-2028 en zie: https://www.kunsten92.nl/miljoenennota-2025-donkere-wolken-voor-kunst-en-cultuur/
3 De Fair Practice Code omvat de richtlijnen Fair Pay, Fair Share en Fair Chain. https://fairpracticecode.nl
4 De commissie cultuur van Den Haag: begrotingen van vaak meer dan € 500.000 leggen een enorme financiële druk op het veld, en is dat geld wel beschikbaar? Maakt deze trend de concurrentie niet moordend? En blijft er nog wel ruimte over voor nieuwkomers als kunstinitiatieven verworden tot instituten?
5 De zaaglijn als instrument is al in 2008 ingezet door Micky Teenstra toenmalig voorzitter van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur om meer gelden van de Rotterdamse gemeenteraad los te weken.
Falke Pisano en Jack Segbars
zijn respectievelijk kunstenaar en docent en kunstenaar