metropolis m

Wellicht zijn we nu, met een wankele, onzekere toekomst voor de boeg, meer dan ooit in staat om de wereld als kunstwerk zien, of als roman.

Terwijl ik nagenoeg mijn eentje in Foam sta, me nog van geen toekomst bewust, en het enige waar ik me op dat moment zorgen over maak de storm is die de naam Dennis draagt en waar ik straks doorheen moet, of misschien was het Ellen (we gaven de eerste maanden van 2020 uit pure verveling allerhande stormen een naam), bekijk ik de foto’s van Wright Morris (1910-1998). Morris legde het verval van Amerika in de jaren dertig en veertig vast. Op zijn foto’s zijn leegstaande huizen te zien, vervallen gebouwen, dorre vlaktes. En dat alles in zwartwit, al met al weinig hoopvol. Wat de foto’s van die lege gebouwen onheilspellend maakt, is de afwezigheid van mensen, er wordt een desolate wereld getoond, op een bepaalde manier kon ik aan niets anders denken dan: ‘HET EINDE’. Morris maakte beeldromans, bij zijn foto’s horen ook teksten, korte verhalen of simpelweg een observatie. Misschien was ik daarom zo gecharmeerd van zijn werk. Meestal heb ik geen geduld voor de begeleidende teksten, maar in Foam lees ik alles wat er te lezen valt, alsof ik staand in een boek verzeild ben geraakt. Ik lees nu verticaal in plaats van horizontaal en krijg de beelden er gratis bij, zonder dat het beeld de tekst verklaart of andersom. 

De afgelopen dagen denk ik vaak aan deze expositie terug. Niet in de laatste plaats omdat het een van de laatste tentoonstellingen was die ik zag, maar ook omdat ik de foto’s daadwerkelijk als een (historische) roman had gelezen, als een tijd die voorbij was. Ikzelf heb weleens leegstaande huizen in het plaatsje Doel, in België, gefilmd, maar de huizen stonden daar leeg vanwege welvaart, niet vanwege armoede. De bewoners hadden hun huizen moeten verlaten omdat er plaats gemaakt moest worden voor de haven van Antwerpen. Het kapitalisme had ze weggejaagd, of weggekocht, daar weet ik het fijne niet van. 

En nu zijn we, gezamenlijk en met werkelijk de hele wereld, op een zeer duidelijk en tegelijk totaal ongewis punt in de geschiedenis aanbeland – zij het uiteraard nog altijd in ongelijke mate als het om bezit of keiharde valuta gaat –, waarin de economie zoals we die kenden tot stilstand is gekomen. Niemand weet wat er komen gaat. Of erger: wat er niet komen gaat. Wat dat betreft lijkt de tijd waarin we momenteel voortbewegen op kunst, waardoor je je simpelweg mee moet laten voeren, zonder dat er een kant-en-klare uitkomst is, zonder dat je begrijpt wat er gebeurt. 

Vandaag loop ik, voorjaar 2020, door een decor van Wright Morris. Dat wil zeggen: ik loop door de hoofdstad, op de Dam is niemand, in ieder geval geen mensen. De Dam is overgenomen door duiven. Ik sta hand in hand met mijn vriendin in een afwezigheid van mensen en ik denk terug aan een stratenmaker die ik ooit ontmoette. Hij had me proberen te versieren door in mijn oor te fluisteren dat de Dam van hem was. ‘Dat lijkt me sterk’, zei ik. En hij zei: ‘Ik heb de Dam aangelegd. Van wie is het boek dat jij schrijft? Toch niet van de mensen die het lezen? De dingen horen bij de mensen die het desbetreffende ding hebben gemaakt.’ Ik was het niet met hem eens, maar ik had geen zin in een discussie, en nu ik hier zo sta, denk ik terug aan die stratenmaker, die de Dam nu uit handen moet geven aan honderden duiven. 

Mijn vriendin pakt mijn hand. De duiven vliegen op, ze vliegen rondes over ons heen en langs ons. We staan er middenin en verroeren ons niet; we voelen hoe snel alles van iemand anders is geworden. ‘Dit is het mooiste kunstwerk dat ik ooit zag’, zegt mijn vriendin, waardoor ik aan een leerling van de Gerrit Rietveld Academie moet denken (Sanne van Balen is haar naam). Ze had gezegd: ‘We moeten de wereld nu meer dan ooit als kunstwerk zien. Zo moeten we ons in ieder geval tot elkaar verhouden: we kunnen ernaar kijken, maar mogen er niet aanzitten. Het zal nu in steeds grotere mate om schoonheid gaan.’ En dan denk ik natuurlijk weer aan die foto’s van Morris. Ik weet niet of ik schoonheid had gezien in die vervallen huizen die hij in de jaren dertig en veertig had gefotografeerd, maar ik had toch zeker schoonheid gezien in zijn begeleidende teksten, omdat die taal van hem mij een verhaal gaf, een context (ook al was die verzonnen of abstract) om te doorgronden wat ik zag.

Wellicht zijn we nu meer dan ooit in staat om de wereld als kunstwerk zien, of als roman, straight into het niet-weten. Laat het niet na om af en toe aan iemand te vertellen wat je ziet, want anders vergeet je het misschien, als alles weer normaal is en je je afvraagt wat schoonheid ook alweer was. Toen je niet wist wat er komen ging.

Maartje Wortel

is schrijver

Recente artikelen