metropolis m

Het museion in Alexandrië

We hebben er lang op moeten wachten, maar nu is het er: het eerste echte Wereldmuseum, met oog voor alles en iedereen. Fiep van Bodegom brengt een bezoek.

 

De minst bezochte vleugel van het wereldmuseum bevat slechts drie ruimtes. In de eerste zaal staat één vitrine met één voorwerp: de amulet. Dat is natuurlijk niet de officiële naam. Dat is: steen [materiaal onbekend] met perforatie [herkomst onbekend]. Het museum verkreeg het artefact – maar zelfs over die benaming bestaan twijfels – begin negentiende eeuw door middel van een legaat van de weduwe van een kolonel die de verzameling van haar lang gestorven man aan het museum naliet. Zij dacht dat de steen uit Egypte kwam, maar het hadden ook de Caraïben kunnen zijn of het Arctisch gebied. Het voorwerp is moeilijk te bestuderen, want direct ernaar kijken doet zeer aan de ogen. Het is niet solide en niet vloeibaar, niet zwaar en niet licht, niet dof en niet glanzend. De vraag die wel wordt gefluisterd onder suppoosten en receptiemedewerkers is of het voorwerp überhaupt bestaat. Er is een levendige discussie gaande in de gangen en de hallen over de ontologische status van het voorwerp. De bezoekers lijken het zelden te bespreken, waarschijnlijk omdat het niet te bevatten is na één bezichtiging. Bovendien heeft het museum zoveel beroemde werken dat de steen zich er makkelijk kan verbergen. De toiletjuffrouw (die van die schaterlach) suggereerde als eerste aan de medewerkster van de personeelskantine (diegene die altijd een pleister om haar wijsvinger heeft en daarom heel langzaam met de ongeneselijke vinger omhoog de kassa bedient) dat de amulet actief vergeten wil worden. Steeds meer werknemers schrijven intenties toe aan de onnoembare en ontelbare kenmerken van het object. 

In de tweede ruimte hangt een schilderij van ongeveer 360 bij 430 centimeter, soms is het iets groter, dan weer wat kleiner. De reidans is niet een schilderij; het is het archetype van een schilderij. Er is geen systematisch onderzoek naar gedaan, maar het vermoeden bestaat dat hetzelfde beeld nooit tweemaal is aanschouwd en desondanks iedereen precies dezelfde indruk krijgt van het werk: Europees, agrarisch, nationalistisch. Blozende, voluptueuze tieners gekleed in pastelkleurige toga-achtige wikkels of ingesnoerd in klederdracht – opbollende, witte bloezen van heel fijn linnen en geborduurde schorten – worden weergegeven in een slordige groep, alsof ze zijn vastgelegd midden in de dans. Half in de lucht, allemaal in net een andere positie. Of ze zijn juist afgebeeld in een rechte rij, en face, de armen stevig in elkaar geklemd. Ze dansen op een open plek in het graanveld, dat net is vrijgekomen door de oogst. Als je goed kijkt, zie je dat de meisjes hun blote voeten hebben opengehaald aan de vlijmscherpe halmstoppels. Of ze dragen klompen, schoenen van berkenbast of laarzen van bont. Aan de linkerkant zit een oude vrouw op een krukje, haar toga is kuis of er is aan haar folkloristische kostuum een hoofddoek en vest toegevoegd. Ze heeft kwaadaardig twinkelende blauwe ogen, ze heeft doordringende zwarte ogen, ze heeft katachtige groene ogen. Ze kijkt met een bepaalde emotie naar de meisjes terwijl ze in haar hand een houten voorwerp houdt. De kop van een houten hark? Gereedschap voor weven of spinnen? Een primitief instrument voor abortus? Aan de andere kant zit op een krukje een man, niet jong en niet oud. Hij draagt een korte kaftan met geborduurde gordel over een legging met laarzen en een vilten muts, bijvoorbeeld. Hij speelt de doedelzak of een fluit. Of beter nog, een grote, platte trommel die hij ophoudt in één hand, zodat de kijker een volmaakte cirkel ziet. Wellicht staat er ergens op een afstandje nog een groep dorpelingen. Vrouwen met platte manden op het hoofd, vrouwen met baby’s op de heup en peuters aan de hand. Jonge mannen kijken toe terwijl ze leunen op omgekeerde zeisen en harken. Of is het een groep oude mannen, met ingevallen tandeloze wangen? Misschien is het midden op de dag, de zon staat hoog, de lucht is blauw, er zijn nauwelijks schaduwen op het veld. Misschien is het in de schemering, na een lange dag van gedane arbeid, en zijn de schaduwen van de figuren en het graan ellenlang. 

De derde kamer heet de kamer van Köppen. Het is een zonsondergang. Of is het een andere meteorologische gesteldheid? Het kan ook een lenteregen zijn. Misschien zelfs wel een zomerstorm. Nee, ik denk dat het een maaneclips is. Is het de droge passaatwind? Of een klamme aankondiging van de moesson? Toch niet, waarschijnlijk is het de Föhn of misschien de Vent Noëlle. Bezoekers komen altijd aangedaan, ontroerd of zelfs wenend uit deze zaal.

Fiep van Bodegom

is schrijver bij De Groene Amsterdammer en De Gids

Recente artikelen