metropolis m

Sven Lütticken,
History in Motion. Time in the Age of the Moving Image,
Sternberg Press, Berlijn 2013.

Zijn boek History in Motion. Time in the Age of the Moving Image, schrijft Sven Lütticken in de inleiding, is een onderzoek naar de manier waarop geschiedenis wordt bepaald door accenten die de tijd erin aanbrengt. Dit denken over de relatie tussen historische tijd (‘things done’) en het veranderlijke heden manifesteert zich niet alleen in theoretische teksten maar ook in de kunstwerken zelf. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw heeft kunst een ‘temporal turn’ ondergaan, zoals valt te zien aan een groeiende interesse in film en video. Meer dan ooit neemt kunst deel aan het denken over tijd, zo luidt het uitgangspunt. Kunst intervenieert in de tijd, zij schrijft tijd.

In de zes hoofdstukken van History in Motion wordt de ‘tijd opengebroken’. Het boek vertrekt vanuit de gedachte dat een analyse in termen van tijd lang buiten de kunstgeschiedschrijving is gehouden. Deze ‘tijdsgebonden analyse’ moet volgens Lütticken in de beschouwing van beeldend werk worden geïntegreerd. Het eerste hoofdstuk opent bijvoorbeeld met een bespreking van Louise Lawlers A Movie Will Be Shown Without the Picture. In 1979 nodigde Lawler haar publiek in het Aero Theatre in Santa Monica uit voor een filmvertoning zonder projectie. The Misfits (1961) kon worden gehoord maar niet gezien. De toeschouwer werd in die situatie met zichzelf geconfronteerd en dus met de technische en sociale constructie die het cinematografische apparaat creëert.

Lütticken baseert zijn analyse van dit werk op uitspraken van Jean-Luc Godard, die stelde dat cinema zijn betekenis ontleent aan het systeem van productie en distributie van films, terwijl het cinematografische wordt gedefinieerd door de wijze waarop dat systeem cultureel is vormgegeven in gemeenplaatsen en motieven. Lütticken concludeert dat het cinematografische daarom niet noodzakelijkerwijs verbonden is aan film als een materieel substraat. Kijk maar naar Godards eigen, allesbehalve filmische project Histoire(s) du cinéma (1988-1998), een associatieve montage van tekst-, geluids- en filmfragmenten waarin Godard op essayistische wijze op film reflecteert.

Het werk van Lawler, dat de traditionele cinema-setup verstoort, markeert de verschuiving naar de periode die Lütticken ‘post-cinematic’ noemt. Ondanks de reflectie op tijd en het kritische gebruik ervan in kunstwerken als die van Lawler, heerste onder kunsthistorici, veelal opgeleid met Gotthold Lessings idee van de scheiding tussen de tijdgebonden en visuele kunsten, nog lang angst en ongemak als het ging om tijd. Lütticken vraagt zich af hoe dit ongemak valt te rijmen met de emancipatie van de film tijdens bijvoorbeeld de Nouvelle Vague, toen de cinema zich bevrijdde van de vercommercialiseerde Hollywood- interpretatie van tijd in films.

In de periode rond 1960, toen de verschillende manieren waarop je je tot tijd kon verhouden zichtbaar werden in video’s, films en performances, vinden we ook de aanzet tot het huidige wegvallen van de strikte scheiding tussen werk en vrije tijd, zo stelt Lütticken. In comedy shows als De Fred Haché Show (1971-1972) van Wim T. Schippers werd de relatie tussen rol en persoon vertroebeld. Ook nu wordt het denken over de tijd en hoe wij ons daartoe verhouden beïnvloed door ‘technologies of time’, zo luidt de stelling. Dat is ook te zien in de kunst. Neem Hito Steyerls film In Free Fall (2010) dat in het laatste hoofdstuk van History in Motion, Unnatural History wordt besproken. In het huidige postfordistische tijdsgewricht zijn het subject en object in een soort ‘vrije val’ terecht gekomen: de kunstenaar van vandaag ‘werkt altijd’, of wordt geacht dat te doen.

Lütticken gebruikt het voorbeeld in een verhandeling over de kritische verhouding van de kunstenaar tot het instituut. Nieuwe, speculatieve en essayistische werkwijzen worden mogelijk door de introductie van nieuwe media en technologie en het verlaten van het museum. De werkelijkheid is echter weerbarstiger. Ook met die vluchtige ‘nieuwe media’ ontkomen de kunst en de kunstenaar niet aan een bijna klassieke vorm van representatie.

Net als zijn eerdere boek Idols of the Market: Modern Iconoclasm and Fundamentalist Spectacle (2009) is History in Motion geworteld in een dialectische traditie. In de huidige publicatie wordt dit denken in termen van oorzaak en gevolg echter afgezet tegen Gilles Deleuzes studies over tijd, met name zijn boeken over film, Cinéma 1 (1983) en Cinéma 2 (1985). Deleuze vat tijd op als een devenir, een worden dat niet terug te voeren is op een oorzakelijk, hiërarchisch verband noch op enige vorm van negatie. Hij bestrijdt de dialectische traditie, waarin dat wel gebeurt. De combinatie van deze denkwijzen maakt History in Motion een weliswaar spannende theoretische exercitie, maar ook een die je als lezer, gesteund door een rijk notenapparaat, soms onnavolgbare sprongen laat maken.

Het dwingt je echter eveneens tot een vorm van slow reading. Als kunst in de woorden van kunstenaar Paul Chan de ‘misunderstanding at the heart of what is’ vertegenwoordigt, dan kan ze misstanden aan de kaak stellen en de uniforme en gesloten, vereconomiseerde en doordenderende postfordistische tijd ontwrichten. Lüttickens boek beschrijft niet alleen tijd, maar is ook een pleidooi voor een andere visie erop.

Ilse van Rijn

is kunsthistoricus

Recente artikelen