Hoe nu verder met e-cultuur?
Hoe nu verder met e-cultuur?
Inmiddels spreekt de politiek liever over creative industries, maar de lopende Cultuurnota investeert ook volop in wat is gaan heten e-cultuur. Traditionele kunstinstellingen zagen twee jaar geleden met lede ogen aan hoe relatief jonge nieuwe media-instituten er met veel extra poen vandoor gingen. Waar leiden die investeringen toe? Een kleine inventarisatie.
Informatie is digitaal. We lezen al browsend van een computerscherm, we schrijven op een computer, we maken digitale foto’s en digitale films en we publiceren ze online. We luisteren naar digitaal opgeslagen en verwerkte muziek. De computer is het metamedium waar een groot deel van onze culturele productie en uitwisseling van afhangt. Om nog maar te zwijgen over de economie, de veiligheidsindustrie, de logistiek, entertainment en toerisme. Ted Nelson, computerpionier, beschreef het al in 1974, volgens hem was de computer geen ‘koud, steriel, wetenschappelijk, onderdrukkend’ apparaat, maar een creatieve machine. Hij schreef: ‘Computers zijn gewoon een noodzakelijk en plezierig deel van het leven, net als eten en boeken.’
Dit alles is uiteraard niet voorbijgegaan aan de politiek. E-cultuur is het beleidsjargon waarmee wordt getracht grip te krijgen op deze transformatie van de cultuur. Zoals bekend is e-cultuur door het ministerie van OCW uitgeroepen tot een speerpunt van het beleid. E-cultuur staat dan voor ‘de invloed van ICT op kunst en cultuur’, het gaat over ‘artistiek gebruik van nieuwe media, digitale ontsluiting, interactieve media’, of zoals het in de cultuurnota staat: ‘eCultuur is (…) een nieuwe digitale dimensie waar de cultuursector zich toe moet verhouden en waarin nieuwe vormen van cultuur worden gegenereerd’. Gevolgd door zinnen waarin vooral het woord innovatie opvalt, in combinatie met de woorden cultureel of digitaal. In de adviesdocumenten heet het dat e-cultuur een nieuwe, culturele arena is en zorgt voor nieuwe vormen van expressie, en dat de rol van cultuur als betekenisgever in ‘de nieuwe werkelijkheid’ alleen maar groter zal zijn. Wie even doorbijt en accepteert dat het hier geen mooie essays betreft, maar beleidsdocumenten, zal waarschijnlijk instemmend moeten knikken.
Er is wel een probleem met het onderscheid tussen kunst, vormgeving en e-cultuur, zoals het soms in de beleidsdocumenten wordt gehanteerd. Is e-cultuur niet iets dat al deze domeinen overstijgt en ze transformeert? De term e-cultuur lijkt te impliceren dat het iets aparts is, een supplement. Maar is het niet zo dat zo goed als alle cultuur e-cultuur wordt, of aspecten van e-cultuur bezit? Is het in die zin wel mogelijk buiten e-cultuur te denken? Of wordt de term overbodig?
Een wel vaker opgemerkt probleem is, dat ‘de kunstwereld’ niet altijd goed begrijpt wat er in de ‘nieuwe media cultuur’ gebeurt en andersom, ondanks verwoede pogingen van beide zijden om dat te veranderen. Het is niet altijd een gemakkelijke liaison, die tussen kunst en ‘e-cultuur’. Het traditionele veld lijkt ook nog altijd problemen te hebben met het begrijpen van de verstrekkende implicaties (ook politiek) van het digitale zijn. Des te welkomer is het dat er dus kunstenaars en instellingen zijn die zich specifiek richten op de artistieke en culturele betekenissen die computer, software en communicatietechnologieën bieden. Zij ontwikkelen kennis, instrumenten, theorie en software die de cultuur mede vormgeven. We zitten nog midden in een transformatie en de ‘traditionele’ instellingen missen vooreerst de benodigde technologische en culturele expertise om betekenisvolle projecten op dit vlak te ontwikkelen, of te zorgen voor ondersteuning van kunstenaars.
Meer onderzoek
Van de instellingen en organisaties (V2, STEIM, Doors of Perception, Mediamatic, Nederlands Instituut voor Mediakunst, De Waag, Virtueel Platform), die door de cultuurnota onder het kopje e-cultuur zijn geschaard, gebruikt alleen het Virtueel Platform het woord e-cultuur, en dan nog schoorvoetend. Het Virtueel Platform noemt zichzelf ‘een netwerk voor beleid en samenwerking in het veld van de nieuwe media en de levende cultuur’. Het is, in beleidstermen, een ondersteunende instelling, een ‘expertisecentrum’. Het doel is de vrije ontwikkeling van computer- en netwerktechnologie en vrije toegang daartoe, met name voor de kunst en de cultuur. Het gaat dan om kwesties als toegang tot (kostbaar) snelle internetverbindingen, bijvoorbeeld via de universiteitsnetwerken, om de hele discussie rondom open source software en om de ontwikkeling van open content licences.
In de praktijk betekent het dat het Virtueel Platform bijvoorbeeld expertmeetings organiseert die zorgen voor een vertaling van het culturele, artistieke en theoretische discours naar de wereld van ambtenaren en beleid (en andersom). Het Virtueel Platform organiseert ook workshops waarin een specifiek onderwerp wordt uitgediept onder leiding van een kunstenaar en/of onderzoeker. Zo vond er eerder dit jaar een workshop Locating Stories plaats, waarin een twintigtal vormgevers, docenten en kunstenaars samen met de kunstenaar Valentina Nisi onderzocht hoe locatiegevoelige technologie (PDA plus gps-ontvanger) het vertellen van verhalen mogelijk maakt. Dit is momenteel een hot issue waar ook De Waag veel in investeert. Een aantal jaren geleden was de mogelijkheid om informatie te kunnen lokaliseren vooral de droom van marketing: niet alleen persoonsgerichte, maar ook locatieafhankelijke reclame. Men stelde zich bijvoorbeeld voor dat het mobieltje van de consument op vakantie rond etenstijd automatisch alerts zou geven wanneer er een goede pizzeria in de buurt was. Het Realtime-project van Esther Polak, alweer enige jaren oud, waarbij wandelaars en fietsers met gps-ontvangers hun trajecten door Amsterdam vastlegden, was een van de eerste projecten dat artistiek gebruik maakte van deze mogelijkheden. De Waag ontwikkelde software voor ‘geodrawing’ en ‘geotracing’, waarmee routes digitaal kunnen worden opgeslagen, en paste deze bijvoorbeeld in een educatief spel voor de mobiele telefoon toe.
Inmiddels onderzoeken kunstenaars, programmeurs en vormgevers hoe dergelijke toepassingen de openbare ruimte herdefiniëren, en op wat voor manieren het ‘burgers’ mogelijkheden biedt om zelf een publieke openbaarheid vorm te geven (digitaal, maar los van een computerscherm thuis). Het gaat hier dan vooral om pilots die gebaseerd zijn op het koppelen van verhalen van bewoners aan plekken en aan elkaar om zo een plek tot leven te brengen of de geschiedenis ervan op te slaan.
Op het eerste gezicht lijken zulke pilots, die vaak gekoppeld zijn aan wijk- of buurtprojecten, weinig spectaculair (wat enigszins eigen is aan zogenaamde gemeenschapskunst), maar ze maken wel degelijk duidelijk hoe locatiegevoelige informatie zal leiden tot een soort nieuwe werkelijkheid, die zich onzichtbaar nestelt in de dagelijkse realiteit. Des te belangrijker om toepassingen te ontwikkelen die aan iedereen de mogelijkheid geven om hieraan bij te dragen, en het niet uitsluitend over te laten aan de creatieve industrie om de leefomgeving intelligent te maken.
Een tweede hot item, dat in het verlengde ligt van locative art, is RFID, waarbij het mogelijk wordt alle objecten te koppelen aan het internet. RFID’s (radio frequency identification) zijn kleine chips met een zendertje, die op dit moment in de wereld van de logistiek de barcode aan het vervangen zijn. Ze maken het mogelijk om objecten te traceren en van informatie te voorzien en zo ontstaat, aldus dromen sommige research & development-afdelingen, een totale ‘ambient intelligence’. Momenteel is het vooral Mediamatic waar men in een reeks workshops de culturele en artistieke potentie, evenals de politieke implicaties van RFID onderzoekt.
Culturele transformatie
De verschillende centra lijken de onderzoeksgebieden keurig te hebben verdeeld. Natuurlijk vist men wel eens in elkaars vaarwater, een workshop van de kunstenaar Jonah Bruckman had evengoed bij De Waag of Mediamatic kunnen plaatsvinden, of zoals nu bij STEIM, maar in zulke gevallen is men meestal niet te beroerd om samen te werken. STEIM is het oudste mediainstituut dat zich vooral richt op geluid, concerten en de productie van praktische software voor muziekperformances. De Waag richt zich meer op middelbare scholen en op innovatieve educatie en mobiele technologie. Bij Mediamatic staan workshops voor het artistieke veld centraal, ze zoekt de culturele uithoeken op en richt zich meer op het internet en internetgerelateerde cultuur. V2 is meer robotica, installaties, meer technologisch geavanceerd en heeft grote interesse in theorie, daar waar het Virtueel Platform meer de link naar het beleid legt. Het Nederlands Instituut voor Nieuwe Media ten slotte volgt meer de traditie van de mediakunst zoals die voortkomt uit de videokunst en archiveert de video- en nieuwe mediakunst. Doors of Perception – de laatste tijd in Nederland wat minder zichtbaar gezien alle activiteiten elders – is dan weer, als denktank, meer gericht op innovatie door vormgeving en sustainable development.
Al deze organisaties bestrijken een breed terrein. Maar het is niet zo dat het veld van de elektronische kunst, de nieuwe media en computerkunst exclusief wordt bepaald door de genoemde instellingen. Daarvoor gebeurt er ook teveel in allerlei andere verbanden, al dan niet gesubsidieerd, van lowtech tot hightech. Bij de genoemde instellingen vind je naast kunst, theorie en educatieve toepassingen iets wat je culturele ‘tools’ kunt noemen: software en de applicaties die een platform bieden voor de huidige cultuur.
Er worden continu pilots ontwikkeld die een visie geven op de toekomstige, culturele toepassingen van die technologie. Het is een rijk terrein dat helaas niet altijd even zichtbaar is voor de kunstwereld, omdat de pilots tijdens workshops en op scholen plaatsvinden. Dat is misschien niet zo interessant voor wie gekieteld wil worden door een nieuwe generatie conceptuele kunstenaars, of verrast door weer een paar goede schilders, maar het is wel waar onze cultuur van af hangt. De vraag is dan ook niet hoe een e-cultuurwerk zich verhoudt tot de traditie van de kunst, de vraag is wat het voor onze cultuur te betekenen heeft. Hier gaat het niet over een nieuwe avant-garde (al vallen er binnen de e-cultuur wel allerlei avant-gardes te ontdekken). Technologische innovatie, noch het gebruik van nieuwe technologieën leidt automatisch naar een nieuwe avant-garde, het kan evengoed publieksvriendelijke kunst of vreselijke, commerciële toepassingen tot gevolg hebben. Er is hier dan ook geen sprake van een nieuwe hype die over een paar jaar voor de volgende kan worden ingeruild. Het gaat hier om een veelomvattende, culturele transformatie. You can and must understand computers NOW (Ted Nelson, 1974).
Arie Altena
schrijft over kunst en technologie, werkt voor V2_ Lab voor de instabiele media en Sonic Acts